ECLI:NL:RVS:2023:2153
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 januari 2023 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris had deze aanvraag op 8 december 2022 niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, omdat de vreemdeling niet op een rechtmatige manier was behandeld.
In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank niet had onderkend dat de 'circular letter' van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 slechts een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde. De staatssecretaris stelde dat dit niet betekende dat Italië niet meer de verantwoordelijke lidstaat was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de omstandigheden in Italië. De Afdeling concludeerde dat er een reëel risico bestond dat vreemdelingen in Italië in een toestand van materiële deprivatie terecht zouden komen, wat in strijd zou zijn met hun basisbehoeften.
De grieven van de staatssecretaris werden verworpen en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 837,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.