ECLI:NL:RVS:2023:2116

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
202106326/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep inzake naturalisatieverzoek

In deze zaak heeft [verzoeker] het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten. De staatssecretaris heeft op 2 maart 2023 het bezwaar van [verzoeker] tegen een eerder besluit van 4 juni 2020 gegrond verklaard en besloten om [verzoeker] voor te dragen voor de Nederlandse nationaliteit. Dit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van [verzoeker] ongegrond had verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 december 2022, waarbij zowel [verzoeker] als de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris heeft het besluit van 13 augustus 2020 ingetrokken, wat aanleiding gaf voor [verzoeker] om het hoger beroep in te trekken. De Afdeling overweegt dat de staatssecretaris is tegemoetgekomen aan de argumenten van [verzoeker] en dat er geen sprake is van veranderde omstandigheden. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden, inclusief het griffierecht. De beslissing is op 31 mei 2023 uitgesproken, waarbij de staatssecretaris is veroordeeld tot een vergoeding van € 3.945,00 voor proceskosten en € 448,00 voor griffierecht.

Uitspraak

202106326/1/V6.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker],
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van [verzoeker] om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2021 in zaak nr. 20/4470 heeft de rechtbank Rotterdam het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma (hierna: Wiersma), advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft die zaak op een zitting behandeld op 20 december 2022, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door Wiersma, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar alsnog gegrond verklaard en besloten dat [verzoeker] zal worden voorgedragen voor de Nederlandse nationaliteit aan de Koning.
[verzoeker] heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       Bij brief van 16 maart 2023 heeft de staatssecretaris desgevraagd aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit op bezwaar van 13 augustus 2020 heeft ingetrokken en het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 4 juni 2020 gegrond heeft verklaard bij besluit van 2 maart 2023. Daarbij heeft de staatssecretaris besloten dat [verzoeker] zal worden voorgedragen voor de Nederlandse nationaliteit aan de Koning. In reactie daarop heeft [verzoeker] laten weten dat hij het hoger beroep intrekt en heeft hij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084, en 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, kan aanleiding bestaan de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden.
3.       De staatssecretaris heeft het besluit van 13 augustus 2020 ingetrokken naar aanleiding van het op 23 januari 2023 verschenen Informatiebericht 2023/6 Gevolgen arrest E.K. voor Chavez-verblijfsrecht. In het informatiebericht staat dat het Hof van Justitie in het arrest van 7 september 2022, E.K., ECLI:EU:C:2022:639, heeft geoordeeld dat een lidstaat een derdelander met het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht niet de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen mag onthouden met het argument dat het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht tijdelijk en afhankelijk van aard is. De staatssecretaris trekt dit oordeel door naar onder meer naturalisatieverzoeken. De staatssecretaris merkt het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht niet langer aan als een verblijfsrecht waartegen bedenkingen bestaan voor verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. [verzoeker] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het tijdelijke karakter van het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht maakt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bedenkingen bestaan voor verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Hierbij heeft [verzoeker] een beroep gedaan op het arrest E.K. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris is tegemoetgekomen aan wat [verzoeker] in hoger beroep heeft betoogd. Het betoog van de staatssecretaris dat het om een vrijwillige beleidswijziging gaat en niet om een door rechtspraak ingegeven correctie van een onjuiste beleidslijn, is naar het oordeel van de Afdeling geen reden om hier anders over te oordelen. Het blijft immers overeind dat de staatssecretaris [verzoeker] is tegemoetgekomen in zijn betoog over het karakter van het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht en de consequentie daarvan voor naturalisatie. Verder is in dit geval geen sprake van een veranderde omstandigheid. Een arrest van het Hof over een verzoek om een prejudiciële beslissing geeft immers in beginsel het recht weer zoals dat steeds heeft gegolden. De staatssecretaris heeft zich daarom in het besluit van 2 maart 2023 ten onrechte op het standpunt gesteld dat het primaire besluit van 4 juni 2020 niet onrechtmatig is.
4.       Het verzoek wordt toegewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van de bij het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.945,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
II.       gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
670-954.