ECLI:NL:RVS:2023:1808

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202105544/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had op 4 april 2018 besloten om de aanvraag af te wijzen. Dit besluit werd later door de staatssecretaris bevestigd na een bezwaar van de vreemdeling op 6 februari 2020. De rechtbank Den Haag verklaarde op 29 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarop zij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare rechtsvragen zijn behandeld, en concludeert dat de vreemdeling geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Daarnaast werd opgemerkt dat, hoewel de situatie in Afghanistan in 2021 veranderd is, deze niet relevant is voor het huidige toetsingskader. De vreemdeling kan deze nieuwe situatie wel aanvoeren in een nieuwe aanvraag. Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en werd er geen proceskostenvergoeding toegewezen aan de staatssecretaris.

Uitspraak

202105544/1/V1.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2021 in zaak nr. 20/974 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134, onder 6, over de uitleg van de arresten van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381, en 7 december 2021, Savran tegen Denemarken, ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
1.2.    Voor zover de in 2021 veranderde situatie in Afghanistan relevant zou kunnen zijn voor deze zaak, kan de Afdeling die, gelet op het toetsingskader in deze zaak, niet bij haar oordeel betrekken. De vreemdeling kan die ten grondslag leggen aan een nieuwe aanvraag.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
392