ECLI:NL:RVS:2023:1808
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had op 4 april 2018 besloten om de aanvraag af te wijzen. Dit besluit werd later door de staatssecretaris bevestigd na een bezwaar van de vreemdeling op 6 februari 2020. De rechtbank Den Haag verklaarde op 29 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarop zij hoger beroep instelde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare rechtsvragen zijn behandeld, en concludeert dat de vreemdeling geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Daarnaast werd opgemerkt dat, hoewel de situatie in Afghanistan in 2021 veranderd is, deze niet relevant is voor het huidige toetsingskader. De vreemdeling kan deze nieuwe situatie wel aanvoeren in een nieuwe aanvraag. Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en werd er geen proceskostenvergoeding toegewezen aan de staatssecretaris.