ECLI:NL:RVS:2023:1317
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en schending hoorplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Indiase vrouw, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 april 2021 afgewezen, omdat de vreemdeling onvoldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame en exclusieve relatie met haar referent. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 3 november 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 30 maart 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de vreemdeling onder andere geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in dit geval niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden over haar bezwaar. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank dit niet correct heeft beoordeeld.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 3 november 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en moet de proceskosten vergoeden. De vreemdeling krijgt ook het griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan op 5 april 2023.