ECLI:NL:RVS:2023:1317

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202202554/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en schending hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Indiase vrouw, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 april 2021 afgewezen, omdat de vreemdeling onvoldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame en exclusieve relatie met haar referent. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 3 november 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 30 maart 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de vreemdeling onder andere geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in dit geval niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden over haar bezwaar. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank dit niet correct heeft beoordeeld.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 3 november 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en moet de proceskosten vergoeden. De vreemdeling krijgt ook het griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan op 5 april 2023.

Uitspraak

202202554/1/V2.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 maart 2022 in zaak nr. NL21.18730 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is een Indiase vrouw namens wie referent een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris heeft deze aanvraag, onder meer, afgewezen, omdat de vreemdeling onvoldoende heeft aangetoond dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent.
2.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over haar bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 3 november 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 maart 2022 in zaak nr. NL21.18730;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 3 november 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
802-1065