ECLI:NL:RVS:2022:720

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
202104304/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 5 mei 2021 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag had op 30 juni 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.P.E. van Tulden, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds belang had bij de beoordeling van haar hoger beroep, ondanks de bewering van de staatssecretaris dat zij teruggekeerd was naar haar land van herkomst. De gemachtigde van de vreemdeling had aangegeven dat zij contact met haar onderhoudt en dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft en de procedure wil voortzetten.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202104304/1/V2.
Datum uitspraak: 10 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021 in zaak nr. NL21.7245 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling teruggekeerd naar haar land van herkomst. De gemachtigde van de vreemdeling heeft echter laten weten dat zij contact met haar onderhoudt en dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft en de procedure wil doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep (vergelijk de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, onder 2).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022
894.