ECLI:NL:RVS:2022:523

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
202106835/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 11 augustus 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 22 oktober 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken, maar de gemachtigde van de vreemdeling gaf aan dat hij nog in Nederland verbleef en de procedure wilde voortzetten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De vreemdeling voerde aan dat hij homoseksueel is en gevaar loopt in Ghana, maar de staatssecretaris vond dit niet geloofwaardig. De vreemdeling betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de overgelegde stukken die zijn asielrelaas bevestigden.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldeed aan zijn motiveringsplicht en dat de rechtbank onterecht had geoordeeld. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen en daarbij de verklaringen van de vreemdeling in samenhang met de overgelegde stukken beoordelen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202106835/1/V2.
Datum uitspraak: 17 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 oktober 2021 in zaak nr. NL21.13328 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend waar de vreemdeling op heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling met onbekende bestemming vertrokken. De gemachtigde van de vreemdeling heeft echter laten weten dat hij contact met hem onderhoudt en dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft en de procedure wil doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, r.o. 2).
2.       De vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is en daardoor gevaar loopt in Ghana, maar de staatssecretaris vindt dit niet geloofwaardig. Hierover gaat de derde grief. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde stukken waarin derden zijn asielrelaas bevestigen. Dit betoog slaagt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, r.o. 3.4, volgt namelijk dat de staatssecretaris kenbaar moet motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de aangeleverde stukken. Anders dan waar de rechtbank van is uitgegaan, kan de staatssecretaris dus niet volstaan met een verwijzing naar ontoereikende verklaringen van de vreemdeling. In deze zaak heeft de staatssecretaris aan deze motiveringsplicht niet voldaan. Dat de verklaring met notarisstempel van 13 maart 2020 en de verklaringen vanuit de belangenorganisatie 'Prisma Groep' niet authentiek zijn, heeft hij in het voornemen en besluit niet deugdelijk onderbouwd. Op de vier bij een Ghanese rechtbank opgemaakte getuigenverklaringen van 11 februari 2020 is hij helemaal niet ingegaan. De derde grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 11 augustus 2021 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij de verklaringen van de vreemdeling in onderlinge samenhang met de overgelegde stukken moet beoordelen, is het niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 oktober 2021 in zaak nr. NL21.13328;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 11 augustus 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.656,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022
894.