ECLI:NL:RVS:2022:450
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 juni 2021. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 10 september 2020, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk werd verklaard, vernietigd. De staatssecretaris had de vreemdeling niet de kans gegeven om zijn aanvraag correct in te dienen, wat door de rechtbank als een motiveringsgebrek werd aangemerkt.
De staatssecretaris heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte het besluit heeft vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit betekent dat de rechtbank op correcte wijze heeft geoordeeld en dat de staatssecretaris de gelegenheid had om het gebrek in zijn besluit te herstellen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten worden vastgesteld op € 759,00, welke kosten geheel toe te rekenen zijn aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.