202108042/3/V3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 december 2021 in zaak nr. NL21.16076 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 2 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:200, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend hangende het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 2 december 2021 in de procedure over het besluit van 10 oktober 2021. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke overdracht geen bezwaar open. Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de feitelijke overdracht wordt daarom aangemerkt als een aanvulling op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2. Het verzoek is erop gericht om te voorkomen dat de vreemdeling op 10 februari 2022 om 10:00 uur wordt overgedragen aan Denemarken.
3. Gelet op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris krijgt een termijn om een inhoudelijke reactie op het verzoek in te dienen. Daarna zal de voorzieningenrechter op het resterende deel van het verzoek beslissen.
4. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorgenomen overdracht op 10 februari 2022 achterwege blijft;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022
638-906