202105040/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. Stichting HoogOverijssel, gevestigd te Dalfsen,
2. de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 juni 2021 in zaak nr. 20/2004 in het geding tussen:
de Stichting
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft de minister besloten op een verzoek van de Stichting op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 28 september 2020 heeft de minister het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2021 heeft de rechtbank:
- het door de Stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard;
- het besluit van 28 september 2020 vernietigd, en
- de minister opgedragen om binnen 6 weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Stichting en de minister hoger beroep ingesteld.
De Stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft de minister naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een document openbaar gemaakt.
De Stichting heeft daartegen gronden aangevoerd.
Bij besluit van 6 januari 2022 heeft de minister het bezwaar van de Stichting opnieuw ongegrond verklaard.
De Stichting heeft gronden tegen het besluit van 6 januari 2022 aangevoerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2022, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtige B], bijgestaan door mr. M. Bekooy, advocaat te Deventer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. Wenders en M.B. Baayen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Voor de context waarin het Wob-verzoek is ingediend, is het volgende van belang. Vanaf 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarbij behorende regelgeving van kracht. Het PAS voorziet in een programmatische aanpak van de stikstofproblematiek in Natura 2000-gebieden. Het PAS heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds is het gericht op het behoud en waar mogelijk herstel van natuurwaarden die voor stikstof gevoelig zijn en anderzijds op het scheppen van depositieruimte voor nieuwe activiteiten die neerslag (depositie) van stikstof veroorzaken. Het PAS voorziet in herstelmaatregelen voor de natuur en bronmaatregelen, gericht op een daling van de stikstofdepositie. Een deel van de depositiedaling door de bronmaatregelen en een deel van de autonome depositiedaling worden in het programma als depositieruimte beschikbaar gesteld voor nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken. De totale depositieruimte bestaat uit ruimte voor autonome ontwikkelingen en activiteiten onder de grenswaarde en uit ontwikkelingsruimte die wordt toebedeeld aan nieuwe activiteiten waarvoor voorafgaande toestemming (een vergunning) is vereist. Voor sommige activiteiten die geen andere negatieve gevolgen voor een Natura 2000-gebied hebben dan stikstofdepositie en waarbij de depositie tussen bepaalde grenswaarden valt, geldt de vergunningplicht niet, maar moet wél een melding worden gedaan bij het bevoegde gezag. Voor een uitgebreide beschrijving van het PAS verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603. In die uitspraak heeft de Afdeling over de activiteiten die met toepassing van de uitzondering op de vergunningplicht zonder vergunning zijn gerealiseerd of verricht, geoordeeld dat deze alsnog vergunningplichtig zijn. Dat geldt, aldus de Afdeling, ook voor activiteiten waarvoor de meldingsplicht bestaat (zie overweging 33.2). Besluitvorming
2. De Stichting heeft aan de minister verzocht om openbaarmaking van de volgende documenten:
"- gereserveerde PAS-ruimte voor het prioritaire project van de groei van luchthaven Lelystad tot 45.000 vliegbewegingen (groot verkeer) per jaar; en
- PAS-meldingen van Lelystad Airport van 14 februari 2018 en
30 maart 2016 exclusief de Aerius-berekeningen (d.w.z. ingevulde meldingsformulieren, begeleidende brieven en onderzoeksrapporten)."
2.1. Bij besluit van 11 mei 2020 heeft de minister drie documenten, waaronder het GML-bestand "Feitelijke reserveringsruimte vliegvelden onder PAS" (hierna: document 1) openbaar gemaakt.
2.2. De Stichting heeft in bezwaar aangevoerd dat document 1 een AERIUS-uitvoerbestand is en dat de daarbij behorende invoer- en controlebestanden ontbreken. Daarnaast blijkt uit dit document alleen wat de gereserveerde ontwikkelingsruimte is voor de gehele luchtvaartsector in Nederland, maar niet wat de gereserveerde ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport is. De Stichting stelt dat uit het rapport ‘Stikstofberekeningen luchthavens; Ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof’ van juni 2014 (hierna: het rapport) van het Nationaal lucht- en ruimtevaartlaboratorium (NLR) blijkt dat er meer informatie moet zijn.
2.3. In het besluit op bezwaar van 28 september 2020 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er geen invoer- of controlebestanden voor document 1 aanwezig zijn op het ministerie, dan wel andere documenten met een dergelijke inhoud. Verder bestaat er volgens de minister geen document dat specifiek gaat over de gereserveerde ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport. De minister stelt dat uit het rapport van het NLR blijkt dat de hieraan ten grondslag liggende emissieberekeningen naar hem zijn gestuurd ter verwerking in AERIUS. De minister heeft deze berekeningen alleen niet gevonden in het documentmanagementsysteem van het ministerie. Ook heeft de minister deze berekeningen niet in papieren vorm of in een ander digitaal systeem van zijn ministerie gevonden.
2.4. De Stichting heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hangende de beroepsprocedure heeft de minister bij brief van 18 maart 2021 een Excel-bestand overgelegd van het NLR. Dit zijn volgens de minister de berekeningen die ten grondslag liggen aan het rapport van het NLR.
Ter zitting bij de rechtbank heeft de Stichting aangevoerd dat in het Excel-bestand de verwachte stikstofemissies van de verwachte emissiebronnen (vliegtuigen) over een bepaalde periode zijn berekend. Het Excel-bestand ziet dus niet op stikstofdeposities. Dit Excel-bestand moet eerst worden omgezet in een AERIUS-invoerbestand om tot een AERIUS-uitvoerbestand (zoals document 1) te kunnen komen waaruit de stikstofdepositie blijkt. Bij die omzetting worden bepaalde keuzes voor de stikstofdepositieberekeningen gemaakt. Om de berekeningen van de stikstofdepositie te kunnen beoordelen is het van belang om die keuzes te achterhalen. Daarvoor is het AERIUS-invoerbestand nodig, aldus de Stichting.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het besluit van 28 september 2020 wegens een zorgvuldigheidsgebrek vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat de Stichting toereikend heeft beargumenteerd dat het AERIUS-invoerbestand een digitaal document is dat bij de minister had behoren te berusten.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Stichting toereikend heeft gemotiveerd dat er gegevens moeten zijn dan wel berekeningen moeten zijn gemaakt die expliciet zien op stikstofemissies, stikstofdeposities en de vertaling van de emissies naar de deposities vanwege het gebruik van Lelystad Airport. Er is namelijk een PAS-melding gedaan voor dit vliegveld waarbij niet kan worden volstaan met gegevens van alle vliegvelden tezamen. Er moet dan ook een GML-bestand (en eventueel een bijbehorend AERIUS-invoerbestand) bestaan dat specifiek betrekking heeft op Lelystad Airport. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit documenten die bij de minister hadden behoren te rusten.
De minister moet al het redelijkerwijs mogelijke doen om deze documenten alsnog te achterhalen. In dit kader heeft de minister ter zitting medegedeeld dat de conversie van het Excel-bestand naar het AERIUS-invoerbestand is uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en dat hij dit instituut zal benaderen om het AERIUS-invoerbestand te achterhalen. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet kan volstaan met het benaderen van het RIVM. Deze conversie ziet namelijk op meerdere luchthavens tezamen, terwijl de Stichting heeft gevraagd om documenten die alleen betrekking hebben op Lelystad Airport, aldus de rechtbank.
4. Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben zowel de minister als de Stichting hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep van de minister
5. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er gegevens moeten zijn, dan wel berekeningen moeten zijn gemaakt, die expliciet zien op de stikstofemissies, stikstofdeposities en de vertaling van de emissies naar de deposities vanwege het gebruik van Lelystad Airport. De minister stelt niet te beschikken over individuele berekeningen van de stikstofdepositie per luchthaven, bedoeld als invoer in AERIUS voor het reserveren van de ontwikkelingsruimte. De rechtbank veronderstelt ten onrechte dat per luchthaven een berekening is gemaakt van de ontwikkelingsruimte. De overgelegde gegevens zijn gecumuleerde gegevens van meerdere Nederlandse luchthavens.
Oordeel
5.1. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De Wob bevat geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617). 5.2. De minister heeft toegelicht dat onder het PAS voor de zogeheten prioritaire projecten ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Deze projecten zijn opgenomen in een bijlage bij de Regeling programmatische aanpak stikstof van 3 juni 2015. De gereserveerde ontwikkelingsruimte is de ruimte voor alle projecten samen die in de bijlage als gelijksoortige projecten, in dit geval luchthavens, zijn aangeduid. Voor de vaststelling van de omvang van de toe te delen ontwikkelingsruimte moet AERIUS worden gebruikt op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Indien een prioritair project wordt uitgevoerd moet daarvoor een zogeheten PAS-melding worden gedaan met daarin de gegevens over stikstofdepositie en emissie. Deze gegevens worden in AERIUS ingevoerd. De uitkomst van de berekening wordt in mindering gebracht op de totale ontwikkelingsruimte.
Luchthavens, waaronder Lelystad Airport, worden onder het PAS gezien als prioritaire projecten en voor de luchthavens gezamenlijk is ontwikkelingsruimte gereserveerd. Er is niet per prioritair project ontwikkelingsruimte vastgesteld. De totale ontwikkelingsruimte is met behulp van AERIUS vastgesteld op basis van het hangende beroep bekendgemaakte Excel-bestand van het NLR. Dit bestand is opgebouwd uit berekeningen van de stikstofdepositie van iedere luchthaven afzonderlijk. In die zin is er door het NLR wel per luchthaven een berekening uitgevoerd. In het rapport van het NLR van juni 2014 is een beschrijving gegeven van die berekeningen. Dat in het Excel-bestand van het NLR een berekening is gemaakt van de stikstofdepositie van iedere luchthaven afzonderlijk, betekent niet dat de minister ook beschikt over documenten of berekeningen over de ontwikkelingsruimte per luchthaven. De minister heeft alleen het bestand ontvangen met de gegevens van alle luchthavens. Dit is ook logisch omdat onder het PAS in AERIUS voor alle luchthavens samen ontwikkelingsruimte is gereserveerd en niet per luchthaven en daarom alleen die ruimte behoefde te worden berekend.
Een luchthaven die gebruik wilde maken van de ontwikkelingsruimte moest een PAS-melding doen met een berekening van de individuele stikstofdepositie om die in mindering te kunnen brengen op de ontwikkelingsruimte. Zo’n PAS-melding zag niet op de vaststelling van de ontwikkelingsruimte, maar op het gebruik ervan. Lelystad Airport heeft tweemaal een dergelijke PAS-melding gedaan. De documenten die hierop zien, namelijk het AERIUS-uitvoerbestand, de PAS-meldingen en het invoerbestand, heeft de minister al openbaar gemaakt.
5.3. Naar het oordeel van de Afdeling komt, gelet op het voorgaande, de stelling van de minister dat er geen documenten zijn waarin alleen voor Lelystad Airport een berekening is gemaakt van de ontwikkelingsruimte, en dat er, afgezien van de door de minister genoemde documenten, geen andere documenten zijn die zien op de berekening van de stikstofdepositie van Lelystad Airport, de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. De Stichting heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
5.4. Het betoog slaagt. Dit laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het AERIUS-invoerbestand een digitaal document is dat bij de minister had behoren te berusten. De minister heeft dat niet betwist. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 28 september 2020 daarom terecht om deze reden vernietigd.
Verder heeft de minister hangende de beroepsprocedure bij brief van 18 maart 2021 een Excel-bestand overgelegd van het NLR. De minister is daarmee terug gekomen op zijn aanvankelijke weigering om dit document te verstrekken. Ook daarom is het besluit op bezwaar van 28 september 2020 terecht vernietigd. Voor zover de minister heeft gesteld dat dit bestand openbaar is gemaakt bij besluit van 26 november 2020 op een ander Wob-verzoek, overweegt de Afdeling dat dit na het besluit op bezwaar van 28 september 2020 is gebeurd.
Hoger beroep van de Stichting
6. De Stichting heeft aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onvoldoende duidelijk is en dat de gronden van deze uitspraak moeten worden verbeterd. De Stichting voert aan dat van de minister ook mag worden verlangd dat hij op basis van het AERIUS-invoerbestand een rapportageslag maakt om de ontwikkelingsruimte voor de uitbreiding van Lelystad Airport met 45.000 vliegtuigbewegingen groot luchtverkeer te achterhalen. De minister kan volgens de Stichting met een relatief beperkt aantal handelingen met behulp van het AERIUS-rekenprogramma het document voor de gereserveerde ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport verkrijgen. De Stichting wil (1) dat de minister wordt opgedragen om navraag te doen bij externe partijen zoals degenen die betrokken zijn geweest bij het opstellen van de plan-MER en bij de passende beoordeling voor het PAS, de Commissie voor milieueffectrapportage die hierover heeft geadviseerd en het RIVM, en (2) dat een externe en onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld om digitaal onderzoek te laten doen.
Oordeel
6.1. Uit dat wat hiervoor onder 5.2 en 5.3 is overwogen, volgt dat aannemelijk is de stelling van de minister dat de door de Stichting gevraagde informatie over de gereserveerde ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport niet in bestaande documenten is neergelegd. Omdat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de minister op te dragen om de door de Stichting voorgestelde rapportageslag te maken. Anders dan de Stichting betoogt, zou er in dat geval sprake zijn van het creëren van nieuwe gegevens door het maken van een nieuwe berekening. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om nader onderzoek bij externe partijen te doen of om een deskundige in te schakelen om nader onderzoek te doen.
6.2. Het betoog slaagt niet.
Besluiten van 6 oktober 2021 en 6 januari 2022
7. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de minister op 6 oktober 2021 een AERIUS-invoerbestand in het formaat ‘shapefile’ openbaar gemaakt. Bij brief van 15 oktober 2021 heeft de Stichting daartegen gronden ingediend.
Ter uitvoering van de uitspraak heeft de minister op 6 januari 2022 opnieuw beslist op het bezwaar van de Stichting. De minister heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het op 6 oktober 2021 toegezonden AERIUS-invoerbestand is volgens de minister de omzetting van het Excel-bestand van het NLR en is bedoeld voor de invoer in AERIUS. De minister heeft zijn standpunt gehandhaafd dat er geen apart bestand is voor de invoer in AERIUS dat is bedoeld voor de berekening van de ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport. De minister heeft geweigerd de Stichting een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 9 december 2021 heeft geoordeeld dat hiervoor geen aanleiding bestaat.
7.1. De besluiten van 6 oktober 2021 en 6 januari 2022 worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroep
Heeft de minister de opdracht van de rechtbank te beperkt uitgelegd?
8. De Stichting heeft in beroep aangevoerd dat de minister de opdracht van de rechtbank te beperkt heeft uitgelegd. Gelet op de systematiek van de PAS-regelgeving, moet de gevraagde informatie op basis van een rapportageslag uit de voor de luchtvaartsector als geheel berekende ontwikkelingsruimte kunnen worden afgeleid.
8.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank, zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen, terecht geen aanleiding gezien om de minister op te dragen om de door de Stichting voorgestelde rapportageslag te maken. Het betoog van de Stichting dat de minister de opdracht van de rechtbank te beperkt heeft opgevat, slaagt daarom niet.
Is de minister ingegaan op de gronden van 15 oktober 2021?
9. De Stichting voert aan dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om in het besluit van 6 januari 2022 in te gaan op de bij brief van 15 oktober 2021 ingediende gronden.
9.1. In de brief van 15 oktober 2021 heeft de Stichting aangevoerd dat de minister met het openbaar maken van de shapefile op 6 oktober 2021 niet heeft voldaan aan zijn toezegging om het bij het RIVM berustende GML-invoerbestand, dat correspondeert met het GML-uitvoerbestand (document 1), openbaar te maken. Verder blijkt uit de berekeningen van de Stichting dat de data van de shapefile niet corresponderen met de data van het GML-uitvoerbestand (document 1). Dit betekent volgens de Stichting dat de shapefile niet het AERIUS-invoerbestand kan zijn, tenzij de data van de shapefile bij het omzetten in een GML-bestand voor het berekenen van de stikstofdepositie in AERIUS zijn aangepast.
De Stichting voert terecht aan dat de minister bij het nemen van het besluit van 6 januari 2022 niet op deze gronden is ingegaan. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen. Ook ter zitting van de Afdeling heeft de minister op dit punt geen voldoende motivering kunnen geven.
Bovendien heeft de minister zich in het besluit van 6 januari 2022 er geen rekenschap van gegeven dat hij met het verstrekken van deze shapefile is terug gekomen op zijn aanvankelijke weigering om dit document te verstrekken.
9.2. Het betoog slaagt.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd?
10. Voorts voert de Stichting aan dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om de hoogte van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig opnieuw beslissen op het bezwaar vast te stellen. De Stichting heeft hierom bij brief van 15 oktober 2021 gevraagd.
10.1. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen. De uitspraak van de rechtbank is op 15 juni 2021 verzonden. De Stichting heeft de minister bij brief van 25 augustus 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Vaststaat dat de termijn voor het nemen van het besluit toen al was overschreden. Ook zijn twee weken verstreken na de dag waarop de minister in gebreke is gesteld. Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd was, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Daarom is de maximale dwangsom verbeurd. De minister heeft zich in het besluit van 6 januari 2022 dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. Voor zover de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak 9 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2769, heeft overwogen dat hiervoor geen aanleiding bestaat, berust dat op een onjuiste lezing van die uitspraak. De voorzieningenrechter heeft alleen geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan deze voorlopige voorziening een dwangsom te verbinden. 10.2. Het betoog slaagt.
Heeft de minister ten onrechte nagelaten om verschillende versies van AERIUS te verstrekken?
11. Tot slot heeft de Stichting in aanloop naar de zitting bij de Afdeling aangevoerd dat de minister in strijd met de gemaakte afspraken heeft nagelaten om de volgende documenten te verstrekken:
"a) de uitgangspunten (invoergegevens) van de berekening van de prioritaire ruimte voor het groothandelsverkeer welke als een project werd gezien voor alle vier AERIUS Register versies ten tijde van het PAS. Hier hoort ook bij de ruimte die initieel per AERIUS Register versie is afgeboekt.
b) het rekenresultaat van de initiële prioritaire ruimte per AERIUS Register versie’. Volgens de Stichtingen moeten de vier verschillende AERIUS versies met elkaar worden vergeleken om de voor Lelystad Airport gereserveerde ontwikkelingsruimte te kunnen bepalen."
11.1. De Afdeling overweegt dat deze documenten niet zijn genoemd in de specificatie van het verzoek. Voor de minister bestond ook geen aanleiding om het verzoek om informatie zo ruim op te vatten dat het ook was gericht op het verkrijgen van deze informatie. De verstrekking van deze informatie valt daarom, zoals de minister ook ter zitting heeft aangevoerd, buiten de omvang van het geding. Dat de minister naar aanleiding van met de Stichting gevoerd overleg uit coulance naar deze informatie op zoek is gegaan, kan dat niet anders maken.
11.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de minister opdragen om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak alleen de onder 9.1 en 10.1 geconstateerde gebreken te herstellen door een nieuw besluit te nemen. De minister dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden.
13. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
14. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overwegingen 9.1 en 10.1 de daar omschreven gebreken in het besluit van 6 januari 2022 te herstellen en
- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022
978