ECLI:NL:RVS:2019:1108

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
201807340/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging huisverbod opgelegd door burgemeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de verlenging van een huisverbod door de burgemeester van Cranendonck. Het huisverbod werd oorspronkelijk opgelegd op 5 juli 2018 na een melding van mishandeling door de echtgenote van [appellant]. De burgemeester heeft het huisverbod op 13 juli 2018 verlengd met achttien dagen, gebaseerd op een advies van Veilig Thuis. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze verlenging ongegrond.

[Appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn gezin opleverde. Hij stelt dat de aangiftes van zijn echtgenote en zoon onjuist zijn en dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om zijn verhaal te doen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 maart 2019 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester de verlenging van het huisverbod mocht baseren op het advies van Veilig Thuis. [Appellant] had geen reële aanvang met de hulpverlening gemaakt en ontkende het geweld dat hij had gebruikt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

201807340/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maarheeze, gemeente Cranendonck,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2018 in zaken nrs. C/01/336366/ FA RK 18-3505 en C/01/336364/ KG ZA18-422 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Cranendonck.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de burgemeester een aan [appellant] opgelegd huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 19 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het
proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2019, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 5 juli 2018 deed de echtgenote van [appellant] een melding van mishandeling bij de politie. De aanleiding was het incident dat heeft plaatsgevonden in hun woning, waarbij [appellant] onder invloed van drank zijn echtgenote en minderjarige zoon zou hebben geduwd, die zoon zou hebben geslagen en bovendien een stoel naar hem zou hebben gegooid. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd en dit gebaseerd op het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld, het proces-verbaal van bevindingen van de Hulpofficier van Justitie voor beslissing huisverbod en het proces-verbaal van bevindingen huisverbod basispolitiezorg. De burgemeester heeft het huisverbod bij besluit van 13 juli 2018 verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen. Aan de verlenging heeft de burgemeester een advies van Veilig Thuis ten grondslag gelegd.
Wettelijk kader
2.        Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) luidt: "In deze wet wordt verstaan onder:
[…]
b. huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven;"
[…]
Artikel 2, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat […]."
Artikel 9, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing."
[…]
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn echtgenote en kinderen, of het ernstige vermoeden daarvan, opleverde. Hij voert aan dat de aangiftes van zijn echtgenote en zoon en het advies van Veilig Thuis op onjuistheden berusten. Zijn zoon staat bovendien niet meer achter de aangifte tegen zijn vader zoals blijkt uit een door hem aan het Openbaar Ministerie geschreven brief van 3 september 2018. De betrokken instanties van de gemeente Cranendonck, de politie en Veilig Thuis hebben de echtelijke ruzie ernstig gedramatiseerd. Tenslotte heeft hij bij geen van hen echt de gelegenheid gehad zijn verhaal te kunnen doen, aldus [appellant].
Oordeel Afdeling
Oplegging huisverbod
4.    [appellant] heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juli 2018, waarbij het huisverbod is opgelegd. Hij heeft in zijn beroepschrift de rechtbank alleen verzocht het besluit tot verlenging van het huisverbod van 13 juli 2018 te vernietigen. Om die reden moet van de rechtmatigheid van het besluit van 5 juli 2018 worden uitgegaan. Dat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de burgemeester bij het opleggen van het huisverbod aan [appellant] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth of dat een ernstig vermoeden van zulk gevaar bestond. De verklaring van de zoon en wat [appellant] in hoger beroep verder heeft betoogd over de vraag of een dergelijk gevaar of vermoeden daarvan ten tijde van de oplegging van het huisverbod bestond, behoeven in dit verband geen bespreking.
Verlenging huisverbod
5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3052), is bij de beoordeling of de ernstige en onmiddellijke dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat dit hier niet het geval was. De burgemeester heeft de verlenging gebaseerd op het advies van Veilig Thuis. [appellant] had een afspraak met de reclassering afgezegd, ontkende en weigerde hulpverlening voor zijn drankverslaving, leek zich niet of onvoldoende te realiseren dat zijn gezin leed onder zijn gedrag en ontkende of bagatelliseerde het door hem gebruikte geweld tegen zijn zoon en echtgenote. Bovendien waren er, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. Gelet hierop heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat een terugkeer van [appellant] in de woning een te groot risico op gevaar voor zijn echtgenote en kinderen met zich bracht. Daarbij heeft de burgemeester zwaar gewicht mogen toekennen aan het belang van de (minderjarige) kinderen om niet met huiselijk geweld geconfronteerd te worden. Niet is gebleken dat een reële aanvang met de hulpverlening was gemaakt of het gevaar of een ernstig vermoeden daarvan zich niet voortzette ten tijde van het besluit van 13 juli 2018. Het betoog faalt.
Conclusie
6.           Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daarom is er geen aanleiding om het verzoek tot schadevergoeding in te willigen.
7.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
280-898.