ECLI:NL:RVS:2022:3330

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
202202127/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 4 september 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 16 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 10 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. In grief 1 werd geklaagd over een schending van de hoorplicht door de rechtbank. De Afdeling oordeelde echter dat de staatssecretaris de hoorplicht niet had geschonden, omdat de vreemdeling in de bezwaarfase onvoldoende nieuwe informatie had aangeleverd die de afwijzing van de mvv kon onderbouwen. De vreemdeling had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met de referent, wat een belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een mvv.

De overige grieven van de vreemdeling, grieven 2 tot en met 7, werden door de Afdeling niet verder gemotiveerd, omdat deze geen vragen bevatten die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202127/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 maart 2022 in zaak nr. NL21.7334 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond over schending van de hoorplicht niet heeft beoordeeld. Deze grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak. De staatssecretaris heeft de hoorplicht in bezwaar namelijk niet geschonden. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris heeft hierbij terecht betrokken dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referent. In deze procedure heeft de vreemdeling nauwelijks meer toelichting gegeven en stukken overgelegd over de gestelde relatie met referent dan in de eerdere procedure die ook niet tot afgifte van een mvv heeft geleid. Dit terwijl de staatssecretaris referent in de aanvraagfase schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld om te verklaren over de invulling van de relatie met de vreemdeling en over de invulling van het gestelde gezinsleven. Referent heeft hier slechts zeer summier gebruik van gemaakt. De vreemdeling heeft in de bezwaarfase ook geen nieuwe informatie verstrekt ten opzichte van de aanvraagfase. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5.1.
De grief faalt.
2.       Wat de vreemdeling in grieven 2 tot en met 7 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022
872-1017