ECLI:NL:RVS:2022:3190
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- A.W.M. Bijloos
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na overschrijding wettelijke termijn voor zitting
In deze zaak heeft de Raad van State op 7 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 september 2022. De vreemdeling was op 1 september 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de zitting niet uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift heeft plaatsgevonden. De vreemdeling had op 9 september 2022 zijn beroepschrift ingediend, maar de zitting vond pas op 29 september 2022 plaats, wat resulteerde in een overschrijding van de wettelijke termijn. De Raad van State heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 24 september 2022, omdat de vreemdeling niet tijdig ter zitting was gehoord.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de vreemdeling is een schadevergoeding van € 600,00 toegekend voor de periode van 24 september 2022 tot en met 29 september 2022. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.277,00 bedragen, te betalen door de griffier van de Raad van State. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. N. Verheij, en de leden mr. A.W.M. Bijloos en mr. B. Meijer, in aanwezigheid van griffier mr. T.W.A. Weber.