ECLI:NL:RVS:2021:2497

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
202006614/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.TH. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring ongegrond verklaarde. De aanvraag was gedaan op 3 juni 2020, terwijl [appellante] met twee jonge kinderen in een tijdelijk gehuurde woning woonde en in verwachting was van een derde kind. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 14 juli 2020 afgewezen, omdat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie volgens de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Het college heeft de afwijzing later bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar op 18 september 2020.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 23 oktober 2020 vastgesteld dat de door het college genoemde weigeringsgronden van toepassing waren op de situatie van [appellante]. De rechtbank oordeelde dat de situatie van dakloosheid van [appellante] niet uniek of onvoorzien was, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar situatie schrijnend is en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar medische klachten en de verklaring van haar psychiater.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 november 2021 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het college de aanvraag op grond van de weigeringsgronden moest afwijzen. De Afdeling bevestigde dat de situatie van [appellante] niet voldoende was om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring, gezien de strenge regels voor woningtoewijzing in Amsterdam. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202006614/1/A3.
Datum uitspraak: 10 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2020 (hierna: de rechtbank) in zaak nr. 20/5183 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. dr. G.P. Dalaya, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Carter en mr. D. Tjoen-a-Choy, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft op 3 juni 2020 een urgentieverklaring aangevraagd. Zij woonde toen met twee jonge kinderen in een tijdelijk gehuurde woning en was in verwachting van een derde kind. Omdat zij de woning na afloop van de huurovereenkomst moest verlaten is een ontruimingsprocedure in gang gezet. Het college heeft de urgentieverklaring geweigerd omdat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor urgentie. Na de ongegrondverklaring van het beroep daartegen door de rechtbank is de huurwoning op dezelfde dag ontruimd. Sindsdien hebben [appellante] en haar kinderen geen eigen woning. Zij verblijven via de GGD in een noodopvang. [appellante] stelt dat haar situatie van dakloze moeder met drie jonge kinderen zo schrijnend is dat haar een urgentieverklaring had moeten worden verleend.
1.1.    Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de algemene weigeringsgronden van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, c en e van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 van toepassing zijn (hierna: de verordening). Het college moet dan volgens de verordening urgentie weigeren. Ten tijde van de aanvraag was er geen urgent huisvestingsprobleem in de zin van de verordening omdat [appellante] een tijdelijk huurcontract had. Verder is zij in Amsterdam gaan inwonen zonder dat ze adequate woonruimte had en is ze desondanks een gezin gestart. Het starten van een gezin is een eigen vrije keuze maar geeft geen recht op voorrang op de al zo overbelaste Amsterdamse woningmarkt. Het college ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de verordening. De situatie van [appellante] is niet uniek en niet ontstaan door overmacht en ook niet onvoorzien omdat de weigeringsgronden uit de verordening juist zien op dit soort situaties, aldus het college.
De aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is betwist dat de drie door het college genoemde algemene weigeringsgronden op de situatie van [appellante] van toepassing zijn zodat het college de urgentieverklaring moest weigeren op grond van artikel 2.5.6, eerste lid, van de verordening. De hardheidsclausule heeft het college volgens de rechtbank terecht niet toegepast omdat in dit geval geen sprake is van een schrijnende situatie en er geen bijkomende omstandigheden zijn zoals bedoeld in de verordening. De enkele situatie van een moeder met kinderen die dakloos wordt zonder dat sprake is van bijkomende omstandigheden in de huidige woningmarkt is volgens de verordening onvoldoende om voorrang te krijgen op andere woningzoekenden. Over de door [appellante] gestelde medische klachten heeft de rechtbank overwogen dat het college deze niet heeft hoeven meewegen in de afweging over toepassing van de hardheidsclausule alleen al omdat de behandelduur korter is dan zes maanden. Het tevergeefs zoeken naar woningen heeft de rechtbank evenmin van belang geacht voor deze afweging, alleen al omdat dit niet onderbouwd en daardoor voor de rechtbank niet te controleren was.
Het hoger beroep
3.       [appellante] betwist het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een schrijnende situatie. Zij stelt dat haar medische problematiek rechtstreeks samenhangt met het huisvestingsprobleem. De rechtbank is ook helemaal voorbijgegaan aan de verklaring van de psychiater dat zij psychische klachten heeft door de woonsituatie. Het college had in haar geval dan ook toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule. Zij heeft drie jonge kinderen en kon niet voorzien dat zij dakloos zou worden. Toen zij een gezin is gestart had zij opvang bij een kennis en ze verwachtte niet dat deze kennis haar en de kinderen weg zou sturen. De tijdelijke huur is zij daarna aangegaan uit nood omdat zij bij de kennis weg moest. Dat zij tijdelijk huurde kan haar daarom niet worden verweten. Bovendien heeft zij al urgentie gevraagd toen ze na enkele maanden de huur niet meer kon betalen maar dit is afgewezen omdat de situatie haar eigen schuld zou zijn. Zij kan nergens een woning vinden ook geen noodwoning via de hulpverlening. [appellante] vindt onbegrijpelijk dat het college en de rechtbank haar geval niet schrijnend vinden terwijl op de zitting bekend was dat een acute noodsituatie zou ontstaan bij de ontruiming van de woning waarbij zij met haar kinderen dakloos zou worden. Ook nu verkeert zij nog steeds in acute woningnood omdat zij in de crisisopvang van de GGD woont met haar kinderen en zij zelf daar op de grond slaapt.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       De in dit geding van toepassing zijnde regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1.    Zoals de rechtbank heeft vastgesteld is tussen partijen niet in geschil dat het college de aanvraag op grond van artikel 2.5.6, eerste lid, van de verordening zou moeten afwijzen op grond van drie algemene weigeringsgronden. Het gaat in hoger beroep om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule.
4.2.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen omdat aan de daarvoor gestelde voorwaarden van artikel 2.6.11 van de verordening niet is voldaan. Anders dan [appellante] betoogt hebben het college en de rechtbank bij de beoordeling onderkend dat haar situatie ernstig is en dat de woning waarin zij tot het moment van de zitting woonde zou worden ontruimd waarna zij en haar kinderen dakloos zouden zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld is deze situatie op zichzelf niet voldoende om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring in de gemeente Amsterdam. De reden daarvoor is dat er in Amsterdam te weinig sociale huurwoningen beschikbaar zijn voor alle woningzoekenden die zo’n woning nodig hebben. Voor de schaarse woningen die beschikbaar komen gelden daarom zeer strenge regels voor de verdeling die door de gemeenteraad in de verordening zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat woningen worden verdeeld onder woningzoekenden die staan ingeschreven op een wachtlijst. De wachttijd voor deze woningzoekenden is in Amsterdam gemiddeld meer dan tien jaar. Het verlenen van urgentie betekent dat andere woningzoekenden nog langer op de wachtlijst staan. In de uitwerking van de weigeringsgronden van de verordening is rekening gehouden met veelvoorkomende situaties waarvoor door de gemeenteraad ongewenst wordt gevonden urgentie te verlenen. De situatie waarin iemand in Amsterdam bij een ander gaat inwonen of een tijdelijke huur aangaat is daarvan een voorbeeld. Ook de situatie waarin iemand een gezin begint zonder geschikte woonruimte is daarvan een voorbeeld. In die gevallen wordt er van uitgegaan dat de situatie voorzienbaar en aan de persoon zelf te wijten is. In verband daarmee is door de gemeenteraad in de verordening voorgeschreven dat urgentie bij dakloosheid met kinderen en op medische gronden alleen mogelijk is als geen sprake is van - kort gezegd - voorzienbare of verwijtbare situaties. [appellante] voldoet niet aan de voorwaarden voor urgentie op medische gronden als de voorzienbaarheid en verwijtbaarheid buiten beschouwing zouden worden gelaten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat dit ook bij de toepassing van de hardheidsclausule geen doorslaggevende rol kan spelen. De brief van 10 oktober 2020 van de behandelend psychiater waaruit volgt dat de belangrijkste psychosociale stressfactor de woonproblematiek is sluit verder aan bij haar eigen verklaring dat ze door de ontstane situatie veel stress ervaart. Hiervoor mocht het college echter verwijzen naar het feit dat [appellante] zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van deze situatie. Aan de omstandigheid dat zij heeft gezocht naar woningen maar deze niet heeft gevonden hoefde het college ook geen grote betekenis toe te kennen omdat dit gelet op de wachtlijst voor woningen in de regio waar [appellante] zich op richt voor alle woningzoekenden geldt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021
317-983
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1.Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[..]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[..]
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of van een persoon behorend tot zijn of haar huishouden;
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1.Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Hoofdstuk 1 Urgenties
[..]
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[..]
b. Geen urgent huisvestingsprobleem heeft (lid 1b), of
c. Het probleem redelijkerwijs kon voorkomen of op een andere manier kon oplossen (lid 1c), of;
[..]
e. Het probleem door eigen verwijtbaar doen of handelen heeft veroorzaakt(lid 1e), of;
[..]
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[..]
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
Indien zich uitsluitend één of een combinatie van meerdere van de onderstaande problemen voordoet, is er géén urgent huisvestingsprobleem:
[..]
9. de aanvrager heeft een tijdelijke huurovereenkomst;
[..]
Ad c) Het huisvestingsprobleem was redelijkerwijs op te lossen of te voorkomen;
Van een dergelijk probleem is in ieder geval sprake als de aanvrager:
1. niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen;
2. een gezin heeft gesticht zonder over daartoe passende woonruimte te beschikken;
[..]
Ad e) Het probleem is gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden, hiervan is in ieder geval sprake:
[..]
2. als de aanvrager in de gemeente is komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor zichzelf en eventuele andere leden van zijn of haar huishouden.