ECLI:NL:RVS:2022:30

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
201809949/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 december 2018 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 22 november 2018 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.L. Crutzen, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de behandeling van het hoger beroep geschorst in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. Dit leidde tot een arrest van het Hof op 24 februari 2021, waarin de vraag werd beantwoord. De staatssecretaris en de vreemdeling hebben vervolgens schriftelijke zienswijzen ingediend. De zaak is op 27 juli 2021 ter zitting behandeld, waarbij de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. D. Kuiper en mr. F. Gerritsen. De vreemdeling was niet aanwezig. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit hoefde te nemen voorafgaand aan de inbewaringstelling. De maatregel van bewaring valt niet onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn en de grondslag voor de inbewaringstelling is in overeenstemming met de grondrechten van de vreemdeling. De tweede grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201809949/2/V3.
Datum uitspraak: 12 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2018 in zaak nr. NL18.22539 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Bij verwijzingsuitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3053, heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de gestelde vraag over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. De Afdeling heeft in deze uitspraak de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan en elke verdere behandeling aangehouden.
Bij arrest van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127, (hierna: het arrest M e.a.), heeft het Hof die vraag beantwoord.
Hierop hebben de staatssecretaris en de vreemdeling op verzoek van de Afdeling schriftelijke zienswijzen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2021, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper en mr. F. Gerritsen, is verschenen. De vreemdeling is niet verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 201808499/2/V3 (ECLI:NL:RVS:2022:29) en 201810377/2/V3 (ECLI:NL:RVS:2022:28).
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit hoefde te nemen voorafgaand aan de inbewaringstelling krachtens artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. Die rechtsvraag is bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:28, door de Afdeling beantwoord. Uit het arrest M e.a. volgt dat de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan de inbewaringstelling van de vreemdeling in deze zaak. De maatregel van bewaring valt niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn. Verder volgt uit de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling dat artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 een grondslag biedt voor het in bewaring stellen van de vreemdeling met het oog op zijn gedwongen vertrek naar Spanje en dat die grondslag de grondrechten van de vreemdeling eerbiedigt.
De grief faalt.
2.       Wat de vreemdeling in zijn tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022