ECLI:NL:RVS:2022:30
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- D.A. Verburg
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 december 2018 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 22 november 2018 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.L. Crutzen, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de behandeling van het hoger beroep geschorst in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. Dit leidde tot een arrest van het Hof op 24 februari 2021, waarin de vraag werd beantwoord. De staatssecretaris en de vreemdeling hebben vervolgens schriftelijke zienswijzen ingediend. De zaak is op 27 juli 2021 ter zitting behandeld, waarbij de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. D. Kuiper en mr. F. Gerritsen. De vreemdeling was niet aanwezig. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit hoefde te nemen voorafgaand aan de inbewaringstelling. De maatregel van bewaring valt niet onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn en de grondslag voor de inbewaringstelling is in overeenstemming met de grondrechten van de vreemdeling. De tweede grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.