ECLI:NL:RVS:2022:29
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- D.A. Verburg
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 oktober 2018 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 28 september 2018 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de behandeling van het hoger beroep geschorst in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. Dit leidde tot een arrest van het Hof op 24 februari 2021, waarin de vraag werd beantwoord. De zaak is vervolgens ter zitting behandeld op 27 juli 2021, waarbij de vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken en de staatssecretaris door mr. D. Kuiper en mr. F. Gerritsen. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit hoefde te nemen voorafgaand aan de inbewaringstelling. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.