202201162/1/V2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 februari 2022 in zaak nr. NL21.10190 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit het zuiden van Nigeria. Hij heeft aan zijn asielaanvraag problemen met leden van de cult Eiye (hierna: Eiye) ten grondslag gelegd. De reden hiervoor is dat hij tijdens een vechtpartij uit zelfverdediging een lid van Eiye heeft gedood. De vreemdeling is na dit incident Nigeria ontvlucht, omdat hij vreest voor de leden van Eiye. De staatssecretaris acht zijn asielrelaas en de problemen met Eiye geloofwaardig. De staatssecretaris onderschrijft het standpunt van de vreemdeling dat hij bij terugkeer in het zuiden van Nigeria onvoldoende bescherming kan krijgen van de Nigeriaanse autoriteiten door zijn problemen met Eiye. Het vermoeden van de vreemdeling dat hij in Nigeria bij vervolging voor het incident geen eerlijk strafproces zal krijgen, onderschrijft de staatssecretaris niet. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de vreemdeling zich in een ander deel van Nigeria kan vestigen om problemen met Eiye te voorkomen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris terecht een vestigingsalternatief elders in Nigeria aan de vreemdeling heeft tegengeworpen.
Grief 2: het vestigingsalternatief
2. In zijn tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het vestigingsalternatief mocht tegenwerpen. Hij betoogt dat niet duidelijk is waar Eiye in Nigeria actief is en dat dit evenmin blijkt uit het algemeen ambtsbericht Nigeria van het Ministerie van Buitenlandse zaken van maart 2021 (hierna: het ambtsbericht). De rechtbank heeft bij de toetsing van de motivering van het vestigingsalternatief ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen cultgeweld tussen cults onderling en persoonsgericht cultgeweld tegen derden, aldus de vreemdeling.
2.1. Een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen als een vreemdeling in een deel van zijn land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade loopt, hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en toegang kan verkrijgen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dat hij zich er vestigt (artikel 3.37d, eerste lid, van het VV 2000 en paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000). Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan die voorwaarden voldoet, moet rekening worden gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Als de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden is voldaan, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vestigingsalternatief in zijn geval niet aanwezig is en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij zich elders in het land vestigt (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 3 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1744, en 24 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2044). 2.2. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat voor hem sprake is van een vestigingsalternatief in Nigeria. De vreemdeling betoogt terecht dat in het ambtsbericht niet staat dat Eiye alleen actief is in het zuiden van Nigeria, maar enkel dat Eiye ook verantwoordelijk is voor veel gewelddadige incidenten en georganiseerde criminaliteit in met name het zuiden van Nigeria. In het ambtsbericht staat niet dat Eiye niet buiten het zuiden opereert, terwijl verder niet blijkt dat de staatssecretaris een nader onderzoek daarnaar heeft ingesteld. Het ambtsbericht maakt daarbij, zoals de vreemdeling terecht betoogt, voorts geen onderscheid tussen onderling cultgeweld en persoonsgericht cultgeweld tegen derden. Dat is van belang omdat geloofwaardig is geacht dat de vreemdeling te vrezen heeft van Eiye wegens een incident waarbij hij als derde betrokken is en niet als lid. De tekst van het ambtsbericht is op dit punt dus ook relevant voor de vreemdeling. Met zijn enkele verwijzing naar het ambtsbericht heeft de staatssecretaris dan ook ondeugdelijk gemotiveerd dat in het geval van de vreemdeling is voldaan aan de voorwaarden om een vestigingsalternatief buiten het zuiden van Nigeria tegen te werpen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.3. De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is alleen al hierom gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 juni 2021 wordt vernietigd. Het is niet nodig om te bespreken wat de vreemdeling in zijn eerste grief heeft aangevoerd over onder meer het risico op een oneerlijk strafproces vanwege de infiltratie van Eiye-leden bij de Nigeriaanse autoriteiten. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Daarbij moet hij het door de vreemdeling overgelegde stuk van de UNHCR betrekken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 februari 2022 in zaak nr. NL21.10190;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 10 juni 2021, V-[...];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022
314-992