ECLI:NL:RVS:2022:2575
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling en proceskostenvergoeding
Op 5 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat was uitgevaardigd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het inreisverbod was op 27 augustus 2021 opgelegd en de rechtbank Den Haag had het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit op 23 december 2021 ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.C. van Krimpen, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij nog procesbelang had, onder andere voor vergoeding van de proceskosten.
De staatssecretaris heeft op 8 februari 2022 het inreisverbod opgeheven, maar de vreemdeling handhaafde haar hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de vreemdeling met de opheffing van het inreisverbod haar doel had bereikt. De vraag of de staatssecretaris moest worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten werd ook behandeld. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de proceskosten moest vergoeden, omdat hij aan de vreemdeling tegemoet was gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het verzoek tot opheffing van het inreisverbod.
De uitspraak benadrukt dat het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep niet betekent dat er geen aanleiding is voor proceskostenvergoeding, vooral wanneer de staatssecretaris eerder niet tijdig had gereageerd op het verzoek van de vreemdeling. De Raad van State heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.