ECLI:NL:RVS:2022:2427

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
202204393/1/A3 en 202204393/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke doorhaling inschrijvingen beëdigde tolk wegens verdenking van lekken informatie uit strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de tijdelijke doorhaling van de inschrijvingen van [verzoekster] als beëdigd tolk Nederlands-Tamil en Engels-Tamil door de minister van Justitie en Veiligheid. De minister heeft deze beslissing genomen op basis van een rapport van de politie waarin [verzoekster] wordt verdacht van het lekken van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard, en [verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister bevoegd was om de inschrijvingen tijdelijk door te halen, gezien de ernst van de verdenking en de noodzaak om de integriteit van het register voor beëdigde tolken en vertalers te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van [verzoekster] over de onschuldpresumptie en de proportionaliteit van de tijdelijke doorhaling verworpen. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

202204393/1/A3 en 202204393/2/A3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­-Nederland (hierna: de rechtbank) van 7 juni 2022 in zaken nrs. 22/1604 en 22/1606 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2021 heeft de minister de inschrijvingen van [verzoekster] als tolk Nederlands <-> Tamil op B2-niveau en als tolk Engels < - > Tamil op B2-niveau tijdelijk doorgehaald.
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2022 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2022, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De achtergrond van de zaak
2.       [verzoekster] is tolk en stond ingeschreven in het register voor beëdigde tolken en vertalers (het Rbtv). Zij heeft enige tijd werkzaamheden als tolk verricht voor de politie, waarbij zij zich heeft beziggehouden met het vertalen van tapgesprekken. Deze werkzaamheden zijn op 1 juli 2021 geëindigd, omdat de vertaalwerkzaamheden niet aan de verwachting van het onderzoeksteam voldeden. Op 2 november 2021 heeft de minister een e-mail ontvangen van een operationeel specialist van de politie. In die e-mail staat dat [verzoekster] wordt verdacht van het lekken van informatie uit een lopend strafrechtelijk onderzoek, waarbij zij als tolk betrokken was. Vervolgens heeft de operationeel specialist op verzoek van de minister een rapport met meer informatie toegezonden (hierna: het politierapport). Het politierapport is opgemaakt op 4 oktober 2021 door een inspecteur van politie, werkzaam bij de Afdeling Veiligheid, Integriteit van de Landelijke Eenheid te Driebergen (hierna: de rapporteur). In dit politierapport geeft de rapporteur een samenvattend verslag van een aantal gebeurtenissen die hebben geleid tot de verdenking van het schenden van het ambtsgeheim. In het politierapport staat - samengevat - het volgende.
2.1.    Binnen een politieopsporingsonderzoek van de Landelijke Eenheid werden gesprekken opgenomen en afgeluisterd van een persoon 1. Deze persoon 1 werd op 2 juli 2021 gebeld door zijn broer. Die broer vertelde dat hij was gebeld door een persoon die waarschuwde dat zijn broer (persoon 1) ‘goed moet opletten’ en ‘daar niet mag bellen’ en zijn ‘telefoonnummer moet veranderen.’ Persoon 1 heeft vervolgens het telefoonnummer teruggebeld en hij kreeg een vrouw aan de lijn. Die vrouw vertelde dat er in de Burgerking een vrouw was gekomen, haar telefoon was vergeten en vervolgens met haar telefoon heeft gebeld. Uit de beveiligingsbeelden van de Burgerking Amersfoort komt, aldus de rapporteur, naar voren dat verdachte [verzoekster] de telefoon van de baliemedewerkster van de Burgerking leent en met de telefoon belt. Een politiemedewerker van het opsporingsteam heeft verdachte [verzoekster] vanaf de camerabeelden geïdentificeerd. [verzoekster] heeft volgens de rapporteur een bekennende verklaring afgelegd en verteld dat zij uit frustratie de waarschuwing aan de broer van persoon 1 heeft gegeven. Zij heeft door het lenen van een telefoon haar eigen identiteit verborgen willen houden, aldus de rapporteur.
De besluitvorming van de minister
3.       De inhoud van het politierapport is voor de minister reden geweest om de inschrijvingen in het Rbtv van [verzoekster] als tolk Nederlands <-> Tamil op B2-niveau en als tolk Engels <-> Tamil op B2-niveau tijdelijk door te halen. Ook heeft de minister bepaald dat [verzoekster] geen nieuw verzoek tot inschrijving als tolk en/of vertaler in het Rbtv kan doen, hangende de strafrechtelijke procedure. Dat staat in het besluit van 2 november 2021.
3.1.    Bij het besluit op bezwaar van 22 maart 2022 heeft de minister het bezwaar van [verzoekster], onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor bezwaar, ongegrond verklaard. Volgens de minister is het strafbare feit waarvan [verzoekster] wordt verdacht een ernstig feit dat de integriteit of vakbekwaamheid van de beëdigde tolk betreft. Dat [verzoekster] naar haar zeggen de geheimhoudingsplicht niet opzettelijk heeft geschonden, noch heeft overtreden omdat zij geen geheim heeft doorverteld, is niet doorslaggevend voor een ander besluit. Het is niet aan de minister om de gedragingen van [verzoekster] strafrechtelijk te kwalificeren. De minister heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt en daarbij de bescherming van de belangen uit de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) zwaarder laten wegen dan het belang van [verzoekster] om ingeschreven te blijven in het Rbtv. Het gaat om een verdenking van een dusdanig ernstige gedraging dat de tijdelijke doorhaling gerechtvaardigd is, aldus de minister.
De aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard. Zij heeft allereerst geoordeeld dat de minister bevoegd was om over te gaan tot tijdelijke doorhaling van de inschrijvingen in het Rbtv. De minister mocht van de informatie uit het politierapport uitgaan en daaruit volgt dat [verzoekster] wordt verdacht van het informeren van een derde over een lopend onderzoek. Omdat geheimhouding een belangrijk onderdeel is van het vak van tolk, gaat het om ernstige feiten of omstandigheden die de integriteit van een tolk betreffen. De stelling van [verzoekster] dat zij geen bekennende verklaring heeft afgelegd, is volgens de rechtbank niet genoeg om te twijfelen aan de inhoud van het politierapport. De minister heeft verder, anders dan [verzoekster] heeft gesteld, de onschuldpresumptie niet geschonden. De rechtbank heeft in de tweede plaats geoordeeld dat het besluit van de minister niet onevenredig is. De minister heeft alle relevante belangen meegewogen en het algemeen belang kunnen laten prevaleren, aldus de rechtbank.
Het geschil in hoger beroep
5.       [verzoekster] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat informatie is gedeeld over een lopend onderzoek. Zij heeft hoogstens geadviseerd een ander telefoonnummer te gebruiken, maar dat heeft niet dezelfde lading als het delen van gevoelige informatie over een lopend onderzoek. Verder voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het op haar weg lag om nadere informatie over haar verklaringen bij de politie in te brengen. Het ligt juist op de weg van de minister om in het kader van de zorgvuldigheid nadere informatie op te vragen. [verzoekster] stelt ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de onschuldpresumptie niet heeft geschonden. Met het doorhalen van de inschrijvingen in het Rbtv heeft de minister indirect gesteld dat [verzoekster] zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, terwijl dat niet zo is. De minister heeft op basis van een onzorgvuldig dossier veel te snel een (tijdelijke) conclusie getrokken die vergaande gevolgen voor haar heeft. Ten slotte betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte de belangenafweging van de minister evenredig heeft geacht. Het kan nog jaren duren voordat duidelijkheid wordt verkregen van het openbaar ministerie over een eventuele strafvervolging. Het al die tijd geschorst blijven is niet meer opportuun en alles behalve redelijk, gelet op de grote financiële consequenties die die schorsing voor haar en haar gezin heeft, aldus [verzoekster].
5.1.    Het draait in deze zaak om een tijdelijke doorhaling van de inschrijvingen als tolk. De minister heeft daarmee gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid uit artikel 9, eerste en derde lid, van de Wbtv. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wbtv kan de minister de inschrijving in het register doorhalen indien hem is gebleken van ernstige feiten of omstandigheden, de integriteit of de vakbekwaamheid van de beëdigde tolk of vertaler betreffende. In het derde lid van dit artikel staat dat hangende het onderzoek of er reden is tot doorhaling over te gaan, de inschrijving van een beëdigde tolk of vertaler tijdelijk kan worden doorgehaald. Eerst moet dus worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het onderzoek naar ernstige feiten of omstandigheden, de integriteit of de vakbekwaamheid van de beëdigde tolk of vertaler betreffende een tijdelijke doorhaling rechtvaardigt.
5.1.1. De minister heeft zich voor zijn standpunt gebaseerd op het politierapport en de daarin opgenomen gebeurtenissen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling zo dat een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel af kan gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd (vgl. overweging 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2258). Die situatie doet zich in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. De rechtbank heeft in dit kader terecht overwogen dat de stelling dat [verzoekster], anders dan in het politierapport staat, geen bekennende verklaring heeft afgelegd, niet genoeg is om te twijfelen aan de inhoud van het politierapport. Zij had bovendien de mogelijkheid om de processen-verbaal van verhoor op te vragen en deze desgewenst over te leggen. Daar komt bij, zoals de minister ter zitting van de voorzieningenrechter heeft bevestigd, dat de gebeurtenissen omschreven in het politierapport doorslaggevend zijn geweest voor zijn besluitvorming en dat de daarin genoemde bekennende verklaring van ondergeschikt belang is. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de minister zich bij zijn besluitvorming op het politierapport mocht baseren.
5.1.2. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gebeurtenissen die de rapporteur in het politierapport heeft omschreven ernstige feiten of omstandigheden zijn die de integriteit of vakbekwaamheid van een tolk betreffen en die een tijdelijke doorhaling hangende het onderzoek daarnaar rechtvaardigen. Uit de politierapportage volgt de ernstige verdenking dat [verzoekster] haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Die geheimhoudingsplicht is een essentieel onderdeel van het vak van een in het Rbtv ingeschreven tolk. De minister heeft ter zitting van de voorzieningenrechter benadrukt dat de wetgever deze plicht zo belangrijk heeft gevonden, dat hij deze wettelijk heeft vastgelegd in artikel 29 van de Wbtv. De raadplegers van het Rbtv moeten er, aldus de minister, op kunnen vertrouwen dat een tolk zich aan zijn geheimhoudingsplicht houdt. Dat geldt zowel voor de opdrachtgever van de tolk als voor de persoon die de tolk bijstaat.
5.1.3. De voorzieningenrechter gaat ook niet mee met het standpunt van [verzoekster] dat de minister de onschuldpresumptie heeft geschonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is sprake van schending van de onschuldpresumptie indien een rechterlijke beslissing of een uiting van een ambtenaar een oordeel weergeeft omtrent de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Het enkele uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert geen schending van de onschuldpresumptie op (vgl. overwegingen 3.1 e.v. van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:331 en meer recent overweging 12.1 van de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:511). Het gaat in de bestreden besluitvorming van de minister steeds om de verdenking van een strafbaar feit. Daarmee heeft de minister geen oordeel gegeven over de schuld van [verzoekster] aan dat strafbare feit. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de minister de onschuldpresumptie niet heeft geschonden.
5.2.    Gelet op de overwegingen 5.1.1 tot en met 5.1.3 heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de minister bevoegd was om over te gaan tot tijdelijke doorhaling van de inschrijvingen van [verzoekster] in het Rbtv. Vervolgens moet worden beoordeeld of de voor [verzoekster] nadelige gevolgen van het besluit om die inschrijvingen tijdelijk door te halen onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
5.2.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat die situatie zich niet voordoet. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het belang dat de minister met een integer Rbtv nastreeft groot. Zoals hiervoor in overweging 5.1.2 is overwogen, is het heel belangrijk dat de raadplegers van het Rbtv en de personen die worden bijgestaan door een tolk, erop moeten kunnen vertrouwen dat een tolk zich aan zijn geheimhoudingsplicht houdt. [verzoekster] ondervindt nadelige financiële gevolgen van de tijdelijke doorhaling, maar de minister heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van de integriteit van het Rbtv, gelet op de ernst van de verdenking, toch voor mogen laten gaan. De voorzieningenrechter gaat verder niet mee met het betoog van [verzoekster] dat het in haar situatie onredelijk is om de duur van de tijdelijke doorhaling af te laten hangen van het strafrechtelijk onderzoek. De wetgever heeft, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, artikel 9, derde lid, van de Wbtv juist in het leven geroepen om hangende een onderzoek een inschrijving door te halen totdat duidelijk is wat de uitkomst van het onderzoek is. Daarbij heeft de wetgever al meegewogen dat een onderzoek enige tijd kan duren. Verder heeft de minister, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, regelmatig contact met de officier van justitie over de voortgang van de strafprocedure. Bovendien kan [verzoekster], zoals zij onlangs heeft gedaan, om herziening van het besluit tot tijdelijke doorhaling vragen, waarbij ook haar financiële situatie zal worden meegewogen. Dat al enige tijd is verstreken, maakt het besluit van de minister, gelet hierop, niet onevenredig.
Conclusie
6.       De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.1.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.2.    De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Grimbergen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022
581