ECLI:NL:RVS:2022:2355

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
202107162/1/V3 en 202107162/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel

Op 15 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 26 augustus 2021 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, had op 9 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de rechtsvraag behandeld over het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken. De Afdeling heeft eerder in een uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, deze rechtsvraag beantwoord. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling te nemen, wat inhoudt dat hij moet faciliteren dat de vreemdeling kan terugkeren naar Nederland.

Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2022.

Uitspraak

202107162/1/V3 en 202107162/3/V3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2021 in zaak nr. NL21.13779 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat grief 1 slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 26 augustus 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris verplicht is te bewerkstelligen of te faciliteren dat de vreemdeling kan terugkeren naar Nederland. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft hierbij in aanmerking genomen dat de zaak van de vreemdeling en de zaken nrs. 202107163/1/V3 en 202107163/3/V3, 202107167/1/V3 en 202107167/3/V3, en 202107169/1/V3 en 202107169/3/V3, samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn, zodat hij bij de vaststelling van de proceskosten is uitgegaan van één zaak.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2021 in zaak nr. NL21.13779;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 26 augustus 2021, V-[…];
V.      wijst het verzoek af;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Klinkhamer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022
906