Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvragen van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
14. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
15. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 18 oktober 2022 en het gehoor aanmeldfase van 23 november 2022 heeft verklaard dat zij Denemarken vanwege problemen met haar man heeft verlaten en naar Turkije is gereisd. Eiseres stelt vervolgens opnieuw naar Europa te zijn gereisd. Eiseres heeft deze stelling niet geconcretiseerd of onderbouwd. Nu deze stelling geen deel uitmaakt van de beroepsgronden zal de rechtbank deze stelling verder buiten beschouwing laten.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit 2
16. De rechtbank ziet zich allereerst (ambtshalve) voor de vraag gesteld of het beroep in zaaknummer NL23.369 ontvankelijk is. Daartoe is het volgende van belang. Eiseres heeft op 8 november 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 en op 15 november 2022 de gronden van het beroep ingediend. Eiseres heeft op 5 januari 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres op dezelfde datum bericht dat het beroepschrift niet aan de wettelijke vereisten voldoet, omdat de gronden van het beroep ontbreken. De rechtbank heeft de gemachtigde de gelegenheid gegeven om de gronden uiterlijk op 12 januari 2023 in te dienen. Op 23 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat de gronden van het beroep niet op 12 januari 2023 zijn aangevuld, omdat hij meerdere dossiers heeft onder dezelfde naam met betrekking tot beroep tegen een overdrachtsbesluit. De gronden van het beroep in de zaak NL22.22774 moeten vanwege de connexiteit worden aangemerkt als gronden van het beroep, aldus de gemachtigde. Op 2 februari 2023 heeft eiseres de beroepsgronden nader aangevuld.
17. Hoewel de gemachtigde van eiseres niet (expliciet) beroepsgronden heeft ingediend ten aanzien van het bestreden besluit 2, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de samenhang tussen de bestreden besluiten en de daartegen gerichte beroepsgronden. De rechtbank hecht daarbij belang aan het feit dat de staatssecretaris ter zitting heeft aangegeven er eveneens vanuit te zijn gegaan dat de beroepsgronden van 15 november 2022 moeten worden gezien als gronden van het beroep tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
Het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn.
18. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de overdrachtstermijn op 10 december 2021 is verstreken en dat de staatssecretaris deze termijn ten onrechte heeft verlengd. Eiseres stelt niet met onbekende bestemming te zijn vertrokken. Zij was op het AZC aanwezig en heeft slechts geweigerd in de taxi te stappen. Zij stelt dat het COa haar vervolgens heeft gedwongen het AZC te verlaten. Zij heeft zich reeds op 10 december 2021 weer gemeld in Ter Apel, hetgeen blijkt uit de loopbrief. Eiseres verwijst voorts naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630). Eiseres heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen het besluit van de staatssecretaris tot verlenging van de overdrachtstermijn. 19. In haar uitspraak van 14 december 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
20. De rechtbank stelt vast dat de beroepen van eiseres zich richten tegen de afwijzing van haar tweede en derde asielverzoek. Eiseres stelt zich in deze beroepsprocedures op het standpunt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek, omdat de staatssecretaris de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd en zij daardoor niet tijdig is overgedragen aan de Deense autoriteiten. Daarom is de vraag of de staatssecretaris de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd naar het oordeel van de rechtbank relevant voor de onderhavige beroepen, daargelaten of eiseres (al dan niet tijdig) tevens beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn.
21. Uit artikel 29, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) volgt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
22. In het arrest Jawo heeft het Hof artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat sprake is van onderduiken wanneer een vreemdeling doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
23. In de onder overweging 7 en 8 vermelde uitspraken van de voorzieningenrechters en in de uitspraak inzake de aan eiseres opgelegde maatregel van bewaring van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 oktober 2022 (zaaknummer NL22.20124) is reeds geoordeeld dat de overdrachtstermijn terecht is verlengd.
24. De rechtbank is ook thans van oordeel dat de staatssecretaris de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd, omdat eiseres was ondergedoken. De staatssecretaris kon hierbij afgaan op de mededeling van het COa dat eiseres op 8 december 2021 met onbekende bestemming uit het AZC is vertrokken. Blijkens de brief van de staatssecretaris van 13 januari 2022 heeft de staatssecretaris de MOB-melding naar aanleiding van een verzoek van de toenmalige gemachtigde van eiseres telefonisch bij het COa geverifieerd. Uit dit telefonische contact is gebleken dat eiseres op 8 december 2021 niet op het AZC aanwezig was en dat het COa in Assen heeft bevestigd dat de MOB-melding terecht was. De enkele stelling van eiseres dat zij wel op het AZC aanwezig was en slechts zou hebben geweigerd in de taxi te stappen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft deze stelling niet geconcretiseerd of onderbouwd. Bovendien heeft eiseres in het gehoor met de Dienst Terugkeer en Vertrek van 6 oktober 2022 op de vraag hoe zij wil verklaren dat uit het vertrekdossier blijkt dat de overdracht die gepland stond op 8 december 2021 geannuleerd moest worden omdat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken, verklaard dat zij zelf uit het AZC is wegegaan. Dat eiseres zich blijkens de loopbrief op 10 december 2021 (opnieuw) bij het COa heeft gemeld, leidt niet tot de conclusie dat zij niet op 8 december 2021 is ondergedoken. Gelet op de melding van het COa en de verklaringen van eiseres kan het feit dat zich in het dossier geen zogeheten M-100 formulier bevindt, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, evenmin tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts geen sprake van het ontbreken van een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn, nu hiertegen beroep openstaat en deze kwestie in de uitspraken met nummer NL22.20124, NL22.20612 en NL22.21191, alsmede in de onderhavige procedure, aan de orde is gesteld en is beoordeeld.
De rechtmatigheid van de overdracht
26. Eiseres heeft aangevoerd dat de overdracht op 19 oktober 2022 onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris de verplichtingen uit artikel 8 lid 3 van de Verordening nr. 1560/2003 (de Uitvoeringsverordening) en artikel 29 lid 1 van Verordening nr. 604/2013 (de Dublinverordening) niet is nagekomen. De staatssecretaris heeft namelijk niet gebruik gemaakt van de zogenoemde bijlage IV en evenmin heeft de staatssecretaris een document overgelegd waaruit blijkt dat de Deense autoriteiten hebben laten weten dat eiseres is aangekomen in Denemarken.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daargelaten de vraag of de staatssecretaris de in de aangehaalde artikelen vermelde handelingen al dan niet heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat deze artikelen normen betreffen die zich richten tot de lidstaten en die geen rechten in het leven roepen voor de vreemdeling.
Indirect refoulement bij overdracht aan Denemarken
28. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Denemarken niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is sprake van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ten aanzien van Syriërs tussen Nederland en Denemarken, waardoor eiseres bij overdracht aan Denemarken het risico loopt op indirect refoulement. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864) en 15 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2355). 29. De rechtbank stelt allereerst vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 15 november 2021 het beroep in de eerste asielprocedure van eiseres ongegrond heeft verklaard. Daarbij is in rechte vast komen te staan dat eiseres en haar kinderen afkomstig zijn uit de stad Kamishli.
30. Bij uitspraak van 18 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch geoordeeld dat eiseres bij terugkeer naar Denemarken geen risico loopt op indirect refoulement. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats zag in haar uitspraak van 19 oktober 2022 geen aanleiding voor een ander oordeel.
31. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in de onderhavige procedures naar voren heeft gebracht geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Deense autoriteiten ook de algemene situatie in Kamishli als veilig hebben aangemerkt en dat dit beleid eveneens door de hoogste Deense rechter is geaccordeerd. Eiseres heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij door het verschil in beschermingsbeleid voor Syriërs tussen Nederland en Denemarken in haar specifieke geval een reëel risico loopt op indirect refoulement bij een overdracht aan Denemarken.