ECLI:NL:RBDHA:2021:12430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.13779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en indirect refoulement in asielprocedure van Syrische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 behandeld, samen met andere zaken.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Deense autoriteiten, ondanks zijn claim van indirect refoulement. De rechtbank wijst erop dat Denemarken garanties heeft gegeven dat eiser een asielverzoek kan indienen en dat deze zorgvuldig zal worden behandeld. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht aan Denemarken zal leiden tot schending van het verbod op refoulement. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De relevante wetgeving en richtlijnen, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening, zijn in de uitspraak genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.13780, NL21.13781, NL21.13782, NL21.13783, NL21.13784, NL21.14486 en NL21.14487, op 20 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Toma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 6 maart 2021 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om terugname gedaan. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Denemarken niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zijn verblijfsvergunning asiel is ingetrokken door de Deense autoriteiten en aan hem is een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Eiser meent dat bij overdracht aan Denemarken sprake is van indirect refoulement, nu de Deense autoriteiten hem dreigen uit te zetten naar Syrië. Dat door Nederland is beoordeeld dat in Syrië geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de van de Kwalificatierichtlijn [3] , maakt dat niet anders. De Nederlandse autoriteiten verlenen namelijk wel beleidsmatig verblijfsvergunningen aan Syriërs. Verweerder bagatelliseert de omstandigheid dat Denemarken Syriërs in uitzetcentra plaatst. In Denemarken is sprake van het “uitroken van mensen in kampen”, aldus eiser. Verder voert eiser aan dat het standpunt van verweerder dat het instellen van beroep in Denemarken mogelijk is, onjuist is. Ook stelt verweerder ten onrechte dat eiser een klacht kan indienen bij het EHRM [4] , omdat Denemarken niet daadwerkelijk vreemdelingen uitzet naar Syrië en een
interim measureslechts uitzetting kan voorkomen. Daarnaast handelt Denemarken in strijd met de Terugkeerrichtlijn [5] en het arrest TQ [6] door terugkeerbesluiten uit te vaardigen maar deze niet te effectueren. Tot slot heeft eiser ter zitting verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 14 september 2021. [7]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat de Denemarken in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Denemarken zijn internationale verplichtingen op grond van het EVRM [8] , het Handvest [9] en de Dublinverordening nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Denemarken niet langer van het vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. Met het claimakkoord hebben de Deense autoriteiten gegarandeerd dat eiser een (opvolgend) asielverzoek kan indienen en dat deze zorgvuldig zal worden behandeld. De garantie omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod op refoulement zal zijn. Het is daarom niet op voorhand aannemelijk dat sprake zal zijn van (indirect) refoulement bij de overdracht van eiser aan Denemarken. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de Deense autoriteiten Syriërs niet feitelijk uitzet. Als Denemarken in strijd handelt met het verbod op refoulement dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Deense autoriteiten of het EHRM. Uit het claimakkoord blijkt dat de Deense autoriteiten op 25 februari 2021 hebben beslist dat eisers verblijfsvergunning niet wordt verlengd en dat eiser daartegen beroep heeft ingesteld bij het
Refugee Appeals Board, maar dat hij dit beroep later weer heeft ingetrokken. Dit terwijl uit het bestreden besluit volgt dat het
Refugee Appeals Boardbeoordeelt of een vreemdeling op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning en in een aantal gevallen beslissingen van de Deense immigratiedienst heeft teruggedraaid. De stelling van eiser ter zitting dat het
Refugee Appeals Boardmogelijk geen effectief rechtsmiddel is, kan en dient te worden voorgelegd aan het EHRM. Het is in beginsel niet aan de Nederlandse rechter om te beoordelen of de rechters in Denemarken een effectief rechtsmiddel bieden. Anders dan eiser stelt, is niet gebleken dat de rechtsgang naar het EHRM voor hem niet mogelijk dan wel zinloos is.
7. Uit het bestreden besluit volgt verder dat in ieder geval enkele Syriërs van wie het asielverzoek is afgewezen in een detentie- of terugkeercentrum zijn geplaatst. Niet is gebleken dat Syrische asielzoekers structureel in detentie worden geplaatst. De enkele stelling daartoe van eiser is onvoldoende. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in een detentie- of terugkeercentrum zal worden geplaatst. Voor zover de plaatsing in een detentie- of terugkeercentrum wel structureel zou zijn, is niet gebleken van zodanig slechte omstandigheden in deze centra dat sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM. Indien eiser in een detentiecentrum wordt geplaatst, mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden aangenomen dat hierover kan worden geklaagd bij de Deense rechter en bij het EHRM.
8. Tot slot stelt de rechtbank vast dat Denemarken niet is gebonden aan de Terugkeerrichtlijn. Om die reden kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat Denemarken in strijd met de Terugkeerrichtlijn en het arrest TQ handelt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2011/95/EU.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Richtlijn 2008/115/EG.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.