ECLI:NL:RVS:2022:2337

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
202105014/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2021. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 3 december 2019 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 20 maart 2020. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak van 2 juli 2021 dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.I. Siers, stelde hoger beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoefde te horen over haar bezwaar. De vreemdeling had relevante argumenten aangevoerd die niet genegeerd konden worden. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State besliste dat het besluit van 20 maart 2020 ook vernietigd moest worden. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, en moest het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 448,00 vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 augustus 2022.

Uitspraak

202105014/1/V2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/2694 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien haar over haar bezwaar te horen. Gelet op wat de vreemdeling in de bezwaarfase heeft aangevoerd, kan namelijk niet op voorhand worden gezegd dat er in dit geval redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit van 3 december 2019 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5.2 en 5.3). De staatssecretaris had de vreemdeling daarom in dit geval in bezwaar moeten horen.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 maart 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/2694;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 20 maart 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00, voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022
802-984