ECLI:NL:RVS:2022:2261

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
202105933/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot oplegging aanlijn- en muilkorfgebod voor hond na bijtincident

In deze zaak gaat het om de vraag of de burgemeester van Maassluis bevoegd was om voor de hond Gappa een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Gappa, een American Stafford terriër, was betrokken bij een incident op 5 juni 2019 waarbij hij de pitbull Phoebe en de eigenaar daarvan, [eigenaar], heeft gebeten. De burgemeester heeft op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin het incident werd beschreven, besloten om het aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Dit besluit werd door de rechtbank Rotterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester inderdaad bevoegd was om het gebod op te leggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Gappa gevaarlijk was, gezien de ernst van de verwondingen die Phoebe had opgelopen. De burgemeester had beleidsruimte bij zijn beslissing en de bestuursrechter toetst of de burgemeester redelijkerwijs tot zijn beoordeling heeft kunnen komen. De Afdeling bevestigde dat de burgemeester in dit geval gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid, en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de burgemeester hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105933/1/A3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2021 in zaak nr. 20/3312 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Maassluis.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) voor de hond Gappa een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd.
Bij besluit van 21 februari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 maart 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.J. Körver, advocaat te Den Haag, is verschenen. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.M. den Engelsman, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting. [partner], de partner van [appellant], en A.M. Gacek, fungerend als tolk, zijn ook verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] en zijn partner zijn eigenaar van de hond Gappa, een  American Stafford terriër. Op 5 juni 2019 heeft een incident plaatsgevonden waarbij de partner, Gappa, de pitbull Phoebe en de eigenaar daarvan, [eigenaar], betrokken zijn geraakt.
De politie heeft op 1 juli 2019 een bestuurlijke rapportage opgemaakt over het incident en de burgemeester in overweging gegeven een muilkorf- en aanlijngebod op te leggen voor Gappa. In de bestuurlijke rapportage staat dat [eigenaar] aangifte heeft gedaan van het incident. Hij liep in een natuurgebied. Phoebe liep los. Volgens de aangifte kwam Gappa aanrennen en greep hij Phoebe in de nek/borst en daarna in de poot die hij niet meer los liet. [eigenaar] en de partner van [appellant] probeerden de honden uit elkaar te halen, waarbij [eigenaar] door Gappa in zijn hand zou zijn gebeten. In de bestuurlijke rapportage staat verder dat een buurvrouw tegen [eigenaar] heeft verklaard dat haar twee kleine hondjes ook gebeten zijn door Gappa, maar zij hiervan geen aangifte heeft gedaan.
Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft het college voor Gappa een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Omdat hij Phoebe en [eigenaar] heeft gebeten en daarbij ernstig letsel heeft veroorzaakt wordt hij gevaarlijk geacht als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2019 (hierna: Apv) gelezen in samenhang met het Protocol bijtincidenten agressieve honden (hierna: Protocol). In bezwaar is het gebod onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften gehandhaafd. De burgemeester heeft het besluit van het college van 1 augustus 2019 bekrachtigd, omdat hij en niet het college bevoegd is tot het opleggen van het gebod.
Hoger beroep
2.       [appellant] betoogt primair dat de burgemeester niet bevoegd was tot oplegging van het aanlijn- en muilkorfgebod en subsidiair dat hij in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het besluit van 21 februari 2020 en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften zijn volgens [appellant] gebaseerd op aannames en niet op feiten. Phoebe is volgens hem de veroorzaker van het bijtincident. Niet kan worden vastgesteld dat Gappa de veroorzaker van het bijtincident was, omdat niet vaststaat op welke manier en naar aanleiding waarvan het incident heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de aangifte geeft geen duidelijkheid, nu daarin alleen de verklaring van [eigenaar] is opgenomen en deze verklaring wordt tegengesproken door de verklaring van de partner van [appellant].
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Gappa in elk geval aan Phoebe ernstig letsel heeft toegebracht en de burgemeester het bijtincident daarom heeft kunnen aanmerken als ernstig. Gelet op de patiënteninformatie van Dierenkliniek Zwarte Zee kan niet worden gesproken van ernstig letsel. In het protocol is geen definitie gegeven van wat ernstig is.
[appellant] betoogt ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn stelling dat Phoebe de veroorzaker was onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat hij en zijn partner geen aangifte hebben gedaan kan worden verklaard door het feit dat zij prioriteit gaven aan de medische verzorging die zij nodig had door het incident en daarnaast haar gedachte dat zij als Poolse die de Nederlandse taal niet goed beheerst niet serieus genomen zou worden en contact met de politie moest vermijden. Over het verhoor van zijn partner betoogt [appellant] dat daarbij geen tolk aanwezig was en haar verklaring dat Phoebe het incident heeft veroorzaakt niet in het proces-verbaal is opgenomen. Tijdens de zitting in beroep en in de strafzaak tegenover de kantonrechter is toegelicht dat Phoebe de veroorzaker is volgens de partner.
Toetsingskader
3.       Ingevolge artikel 2:59, eerste lid, van de Apv kan de burgemeester indien hij een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
In het Protocol staan de volgende definities:
Bijtincident: van een bijtincident is sprake wanneer een hond een persoon bijt of een ander dier, veelal een hond, maar daarbij geen sprake is van ernstig letsel of ernstige gevolgen, dat gezien de context van de situatie verklaarbaar is.
Ernstig bijtincident: Bij een ernstig bijtincident brengt de hond ernstig letsel toe aan een persoon of een ander dier, veelal een hond. Meerdere bijtincidenten binnen een periode van twee jaar kunnen ook worden aangemerkt als een ernstig bijtincident.
Gevaarlijke hond: Een hond, die een ernstig bijtincident heeft veroorzaakt.
Hinderlijke hond: Een hond, die een bijtincident heeft veroorzaakt.
Beoordeling van de gronden van het hoger beroep
4.       In geschil is of de burgemeester bevoegd was om voor de hond Gappa een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen en van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
5.       Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:168, heeft overwogen is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv. Hij heeft ook beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of de burgemeester redelijkerwijs tot zijn beoordeling heeft kunnen komen en van zijn bevoegdheden gebruik heeft mogen maken.
6.       In hoger beroep heeft [appellant] een afschrift van een op tegenspraak gewezen arrest van de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof Den Haag (hierna: Hof) van 19 oktober 2021 ingebracht. Zijn partner is volgens dat arrest door het Hof op vordering van de advocaat-generaal alsnog vrijgesproken van het tenlastegelegde: het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, een en ander als kennelijk bedoeld in artikel 425, aanhef en onder twee, van het Wetboek van Strafrecht.
6.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:486, kan, indien een bestuursorgaan vooruitlopend op het oordeel van de strafrechter feiten uit een strafdossier aan een besluit ten grondslag legt, de uitkomst van de strafzaak nader licht werpen op die feiten. Een latere uitspraak van de strafrechter over die feiten is namelijk een bewijsstuk over de feiten waarop het besluit is gebaseerd. Verder verwijst de Afdeling naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2577). Het feit dat een verband tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure is vastgesteld is op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat het oordeel van de strafrechter eraan in de weg staat dat in een latere bestuursrechtelijke procedure de gedragingen waarvan de betrokkene is vrijgesproken - als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs - bewezen worden verklaard. Daarbij is wel van belang dat de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel dienen te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat de betrokkene in de strafzaak werd verweten. Daarbij is tevens van belang dat de rechterlijke autoriteiten zich dienen te onthouden van strafrechtelijke karakterisering van de gedraging van de betrokkene en hun eigen forum niet te buiten gaan.
6.2.    Er is een aantal redenen waarom het arrest van de strafkamer van het Hof hier geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester.
6.2.1. Het Hof heeft beoordeeld of op basis van het in het strafdossier aanwezige bewijsmateriaal wettig en overtuigend door het openbaar ministerie kon worden bewezen dat Gappa een gevaarlijk dier is als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder twee, van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer die vraag bevestigend zou worden beantwoord zou dat hebben kunnen leiden tot de oplegging van een strafrechtelijke sanctie, hechtenis of een geldboete van de derde categorie. Het Hof achtte daarbij van belang welke hond begon met bijten en heeft verder vastgesteld dat andere, soortgelijke meldingen over Gappa niet nader waren onderzocht. In dit hoger beroep moet door de bestuursrechter echter worden beoordeeld of de burgemeester Gappa gevaarlijk heeft kunnen achten als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv. Voor de beoordeling van die gevaarzetting heeft de burgemeester acht mogen slaan op het Protocol en de daarin opgenomen definities van (ernstig) bijtincident.
6.2.2. Strafrechter en bestuursrechter hanteren bij de vraag of Gappa als een "gevaarlijk dier" moet worden aangemerkt dus een andere bewijsmaatstaf. Het Hof heeft de partner van [appellant] in dit geval vrijgesproken, omdat het openbaar ministerie op basis van het in het strafdossier aanwezige bewijsmateriaal niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat Gappa inderdaad moest worden aangemerkt als gevaarlijk dier, terwijl het in dit hoger beroep gaat om de vraag of de burgemeester met zijn beoordelingsruimte Gappa een gevaarlijke hond heeft kunnen achten als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv.
6.2.3. Anders dan in de strafrechtelijke procedure, geldt in de bestuursrechtelijke procedure de vrije bewijsleer. Dit betekent concreet dat er in deze bestuursrechtelijke procedure meer ruimte is om betekenis toe te kennen aan andere soortgelijke meldingen over Gappa. De burgemeester heeft daarom in zijn oordeel over Gappa de andere meldingen over incidenten en bijtincidenten en het eenduidige karakter daarvan mogen betrekken.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Gappa in elk geval aan Phoebe ernstig letsel heeft toegebracht, daarom het bijtincident als ernstig heeft kunnen aanmerken zoals bedoeld in het Protocol en Gappa gevaarlijk heeft kunnen achten als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de patiënteninformatie van de dierenkliniek blijkt dat op 5 juni 2019 sprake was van meerdere bijtwonden van 1 tot 2 cm diep in de linker voorpoot, hals en borst en dat de linker voorpoot tot aan de pees open lag. Uit dezelfde informatie blijkt dat alle wonden onder narcose zijn geschoren, schoon gemaakt en gehecht en dat een spoedopname noodzakelijk was. In het Protocol is niet gedefinieerd wat onder ernstig letsel moet worden verstaan, maar de burgemeester heeft van ernstig letsel mogen uitgaan gelet op de hoeveelheid bijtwonden en de aard daarvan. Anders dan [appellant] betoogt, is verder niet doorslaggevend welke hond het incident is begonnen. Gelet op de aan Phoebe toegebrachte verwondingen heeft de burgemeester Gappa als veroorzaker van een ernstig bijtincident mogen aanmerken.
6.2.4. Van belang is verder dat het hier gaat om een preventieve bestuurlijke maatregel die er niet op is gericht iemand te bestraffen maar de veiligheid op straat tegen gevaarlijke honden te waarborgen.
7.       De burgemeester was gelet op het bovenstaande bevoegd om voor de hond Gappa een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De burgemeester heeft in de gegeven omstandigheden gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot oplegging van de betreffende maatregel. De betogen slagen niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
176-898