202104756/1/A3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Papendrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2021 in zaak nr. 19/4231 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Papendrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2018 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Papendrecht (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juli 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2022, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen - van der Lugt, advocaat te Dordrecht, en mr. T.J.M. Wüst, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 12 juni 2018 werd [appellant] bij een verkeerscontrole door de politie gecontroleerd. In zijn auto bleken softdrugs, een geldbedrag van € 14.000 en een stroomstootwapen te liggen. Naar aanleiding hiervan werd op 14 juni 2018 de woning, die [appellant] huurde, doorzocht. In de bestuurlijke rapportage die daarvan op basis van op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal is opgemaakt op 27 juni 2018, staat dat er 2.450,0 g hennep en 136,2 g hasjolie en een niet in gebruik zijnde groeitent in de woning zijn aangetroffen. Hennep is een softdrug en hasjolie is een harddrug. Op 16 juni 2018 heeft [appellant] een strafbeschikking geaccepteerd en een boete van € 13.991 betaald.
Besluitvorming
2. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geldt het uitgangspunt dat de burgemeester bevoegd is om bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs een pand te sluiten. Er is sprake van een handelshoeveelheid bij 5,0 g of meer softdrugs of 0,5 g of meer harddrugs. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om de woning te sluiten. Hij heeft in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet (hierna: de Beleidsregels) bepaald hoe hij gebruik maakt van die bevoegdheid. Bij een eerste overtreding wordt, als alleen softdrugs worden aangetroffen, in beginsel een waarschuwing gegeven. In geval van harddrugs wordt de woning in beginsel voor de duur van drie maanden gesloten. Bij de overweging of zal worden overgegaan tot sluiting van een woning wordt onder andere gekeken naar de hoeveelheid drugs die is aangetroffen en de ernst van het geval. Gelet op de grote hoeveelheid drugs, waaronder harddrugs, en het stroomstootwapen dat is aangetroffen, heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat sluiting voor de duur van drie maanden aangewezen is.
3. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat het niet mogelijk is dat er harddrugs zijn aangetroffen. De burgemeester heeft daarom bij de politie navraag gedaan over de hasjolie. De politie gaf aan dat het THC-gehalte van de hasjolie zo hoog was, dat het harddrugs betrof. Het besluit tot sluiting heeft de burgemeester gehandhaafd.
4. [appellant] heeft vervolgens beroep ingesteld. Ook in beroep ontkent hij dat er harddrugs aangetroffen kunnen zijn. De burgemeester heeft daarom nogmaals navraag gedaan bij de politie. Pas toen heeft de politie de processen-verbaal, waar de bestuurlijke rapportage op is gebaseerd, aan de burgemeester ter hand gesteld. Toen de burgemeester de processen-verbaal ontving, was het al zo kort voor de zitting bij de rechtbank dat de rechtbank deze niet meer bij de beoordeling van het beroep wilde betrekken. In hoger beroep maken de processen-verbaal wel deel uit van de processtukken. Uit deze processen-verbaal blijkt dat op allerlei plekken in de woning, zoals in lades van de salontafel, twee lades van de wasmachine en in de diepvriezer, vele gripzakjes met hennep zijn aangetroffen. Er is ook een tas met restafval hennep en een taser aangetroffen. Er wordt geen melding gemaakt van een groeitent. In het proces-verbaal dat is opgemaakt van de staandehouding van [appellant] staat vermeld dat hij twee antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet. Uit deze processen-verbaal blijkt ook dat de vermeende hasjolie niet is getest door het Nederlands Forensisch Instituut en dat dus niet is komen vast te staan dat er ook harddrugs zijn aangetroffen in de woning.
5. Deze informatie veranderde het standpunt van de burgemeester niet. Hij heeft in zijn verweerschrift in beroep uiteengezet dat de situatie volgens hem zo ernstig is dat, ook nu alleen van de aangetroffen softdrugs kan worden uitgegaan, sluiting een geschikte en noodzakelijke sanctie is. Daarbij heeft hij ook meegewogen dat [appellant] meerdere drugsgerelateerde antecedenten op zijn naam heeft staan.
Uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft uitspraak gedaan met inachtneming van het verweerschrift en de mondelinge toelichting op de zitting. Omdat de bestuurlijke rapportage niet overeenkomt met de informatie uit de processen-verbaal voor wat betreft de aanwezigheid van harddrugs heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Zij heeft echter geoordeeld dat de burgemeester zich, mede gelet op de nadere onderbouwing met informatie uit de processen-verbaal, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook zonder de aanwezigheid van harddrugs de woning gesloten mocht worden. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2019 in stand gelaten.
Gronden in hoger beroep
7. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Hij voert aan dat er inmiddels meer dan voldoende reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Hij betwist al van begin af aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage. Nu is niet langer in geschil dat de hasjolie onjuist als harddrug staat vermeld in de bestuurlijke rapportage, maar volgens [appellant] staat ook de hennep onjuist vermeld. Dit is overigens niet de enige onzorgvuldigheid in dit dossier. De burgemeester heeft in de beroepsprocedure een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut overgelegd van een testresultaat van bepaalde stoffen. Dat rapport gaat echter over een inbeslagname van stoffen in een andere plaats. Toch was dit voor de burgemeester voldoende onderbouwing voor de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Op de zitting bij de rechtbank heeft de burgemeester erkend dat dit rapport geen betrekking heeft op zijn zaak. Ook voor het eerst in beroep heeft de burgemeester gesteld dat er ook verpakkingsmateriaal is aangetroffen. Dit staat niet in de bestuurlijke rapportage. De burgemeester heeft het besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Daarom kan het besluit niet in stand blijven. Als gevolg van de sluiting is de huurovereenkomst ontbonden, waardoor hij een maand dakloos is geweest, en is hij een groot deel van zijn inboedel verloren, aldus [appellant].
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
8. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan vervolgens aan de rechthebbende op de woning om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
8.1. De bestuurlijke rapportage is weliswaar niet op ambtseed of -belofte opgemaakt en heeft daardoor minder bewijskracht, maar dit brengt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:324), niet mee dat zij zonder betekenis is. Dat de informatie over de hasjolie in de oorspronkelijke bestuurlijke rapportage onjuist is gebleken, betekent niet zonder meer dat de burgemeester ook niet uit mag gaan van de overige informatie in de bestuurlijke rapportage. Of de burgemeester hier vanuit mag gaan of niet hangt af van de aannemelijkheid van de verklaringen van [appellant]. [appellant] stelt dat er wel softdrugs voor medicinaal gebruik kunnen zijn aangetroffen in de woning, maar dat de hennep voornamelijk hennepafval was. Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Hoewel [appellant] niet beschikte over de onderliggende processen-verbaal van de bestuurlijke rapportage, had de burgemeester van [appellant] mogen verwachten dat hij met een logisch en eenduidig verhaal kwam over wat er zou zijn aangetroffen in zijn woning. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij om medische redenen softdrugs gebruikte en ook geen verklaring gegeven over de reden waarom er hennepafval in zijn woning lag. De stelling dat het overgrote deel hennepafval moet zijn geweest en de rest voor medicinaal gebruik, is door [appellant] niet geconcretiseerd. De burgemeester mocht zijn besluit dan ook baseren op de informatie uit de bestuurlijke rapportage. 8.2. Dat betekent dat de burgemeester ervan uit mocht gaan dat er een handelshoeveelheid softdrugs in de woning aanwezig was. Zoals in hoger beroep is gebleken, bevestigen de onderliggende processen-verbaal de bestuurlijke rapportage voor zover daarin staat dat in de woning hennep is aangetroffen. Daarbij komt nog dat in de processen-verbaal apart staat vermeld dat er een tas met hennepafval is aangetroffen. Er is dus onderscheid gemaakt tussen hennep en hennepafval. De stelling van [appellant] dat het overgrote deel hennepafval moet zijn geweest, vindt geen steun in de processen-verbaal. De burgemeester was bevoegd de woning te sluiten. Het betoog slaagt niet.
Was de sluiting noodzakelijk?
8.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, volgt dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. 8.4. De burgemeester heeft in zijn besluit uitdrukkelijk gemotiveerd waarom hij zich op het standpunt stelt dat in dit geval sluiting noodzakelijk was. Hij heeft na kennisneming van de processen-verbaal in de beroepsfase de motivering aangevuld. Hij heeft bij de beoordeling betrokken dat er een zeer grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die, zo bleek later, zat verpakt in een grote hoeveelheid gripzakjes, wat aannemelijk maakt dat de drugs in het pand aanwezig waren om te worden verhandeld. Verder is er een taser aangetroffen en heeft, zo bleek later, [appellant] meerdere drugsgerelateerde antecedenten op zijn naam staan, waardoor volgens de burgemeester de situatie ernstig is. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester, in ieder geval in de beroepsfase, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom sluiting noodzakelijk was.
Was de sluiting evenwichtig?
8.5. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de overtreder, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. 8.6. De burgemeester heeft in het besluit rekening gehouden met het verzoek van [appellant] om de datum van sluiting op te schuiven, vanwege het vinden van onderdak voor hem en zijn huisdieren. Naar zijn zeggen is [appellant] een maand dakloos geweest en heeft hij daarna kennelijk onderdak weten te vinden. Hij kan niet weer terugkeren in de woning. Toch heeft de burgemeester het belang van herstel van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. De reden daarvoor is dat er, zoals is overwogen onder 8.4, sprake is van een ernstige situatie, waar [appellant], als enige bewoner van de woning, zelf verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De gemaakte afweging is van een deugdelijke motivering voorzien. De gevolgen voor [appellant] van het besluit tot de sluiting zijn niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De burgemeester heeft in dit geval dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
10. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R.W.L. Koopmans en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
851