ECLI:NL:RVS:2022:2184

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
202204055/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot dwangsom en termijn voor besluitvorming

Op 28 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2022, waarin het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond werd verklaard. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een dwangsom op te leggen aan de staatssecretaris voor elke dag dat er geen besluit op zijn asielaanvraag wordt genomen, mocht dit niet binnen een week gebeuren. De vreemdeling stelde dat de termijn van acht weken die de rechtbank had gesteld onredelijk was, gezien zijn lange wachttijd van 3,5 jaar en eerdere overschrijdingen van termijnen door de staatssecretaris.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn van acht weken niet onredelijk was en dat de staatssecretaris al stappen had ondernomen om een besluit te nemen. Het verzoek om een dwangsom werd afgewezen. Daarnaast werd er een juridische discussie gevoerd over de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat deze rechtsvragen niet in de voorlopige voorzieningenprocedure behandeld konden worden. Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling afgewezen en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend aan de staatssecretaris.

Uitspraak

202204055/2/V3.
Datum uitspraak: 28 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 juni 2022 in zaak nr. NL22.4406 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, gegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de staatssecretaris aan hem een dwangsom verbeurt voor elke dag dat een besluit op de asielaanvraag uitblijft als binnen één week geen besluit is genomen. De vreemdeling heeft daarbij gewezen op de - naar zijn mening - duidelijke onjuistheid van de uitspraak van de rechtbank en op zijn belang om na 3,5 jaar en het overschrijden van een eerder door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 5 augustus 2021 gestelde termijn om een nieuw besluit te nemen, eindelijk een besluit te krijgen.
1.1.    De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat de termijn van acht weken die de rechtbank heeft gesteld voor het nemen van een besluit, de voorzieningenrechter vooralsnog niet onredelijk of niet irreëel voorkomt, ook als deze wordt afgezet tegen het belang van de vreemdeling om snel duidelijkheid te krijgen over zijn asielaanvraag. Gelet op de gestelde termijn, zal de staatssecretaris nu binnen afzienbare tijd een besluit moeten nemen. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de staatssecretaris daar ook al stappen voor heeft gezet. Op dit punt wordt het verzoek afgewezen.
1.2.    Het hoger beroep gaat verder over de vraag of de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals die van kracht is sinds 11 juli 2021 wat betreft de rechterlijke dwangsom buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 47 van het Handvest en of die wet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1810), waarop de vreemdeling in hoger beroep wijst ter ondersteuning van zijn standpunt, gaat over de Tijdelijke wet die van kracht was tot 11 juli 2021. Over de opvolgende Tijdelijke wet die in dit geval van toepassing is, zijn bij de Afdeling op dit moment nog andere zaken aanhangig. Daarbij geldt dat de door de vreemdeling opgeworpen rechtsvragen nadere bestudering vereisen, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Zij raken bovendien de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om in asielzaken als deze een dwangsom op te leggen. Alleen al hierom moet het verzoek op dit punt worden afgewezen.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022
18-959