ECLI:NL:RVS:2022:2172

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
202104024/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering openbaarmaking informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 25 mei 2021 een beroep ongegrond verklaarde. De appellant had in 2019 Wob-verzoeken ingediend bij ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw) om informatie te verkrijgen over de totstandkoming van de Richtlijn voor de behandeling van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). ZonMw weigerde echter gedeeltelijk om deze informatie openbaar te maken. De rechtbank oordeelde dat ZonMw geen verantwoordelijkheid kon erkennen voor de inhoud van de richtlijn, omdat het enkel subsidie had verleend en niet betrokken was geweest bij de ontwikkeling ervan. De appellant betwistte dit oordeel en stelde dat ZonMw wel degelijk een publiekrechtelijke verplichting had om op zijn erkenningsverzoek te reageren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat ZonMw geen besluit had genomen in de zin van de Awb, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het erkennen van aansprakelijkheid voor de richtlijn. De Afdeling benadrukte dat de appellant via de bestuursrechter niet kon bereiken wat hij wilde en dat hij daarvoor de burgerlijke rechter moest benaderen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en ZonMw hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202104024/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 25 mei 2021 in zaak nr. 20/628 in het geding tussen:
[appellant]
en
ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (hierna: ZonMw).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft ZonMw gedeeltelijk geweigerd informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar te maken.
Bij brief van 19 juli 2019 heeft ZonMw gereageerd op een verzoek van [appellant].
Bij besluit van 24 januari 2020 heeft ZonMw het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
ZonMw heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.       ZonMw heeft subsidie verleend voor het ontwikkelen van een multidisciplinaire richtlijn voor de behandeling van personen met het chronisch vermoeidheidssyndroom (hierna: CVS). Dat is de Richtlijn Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom van februari 2013 (hierna: Richtlijn CVS) geworden. Volgens [appellant] is de daarin aanbevolen medische behandeling voor patiënten met CVS, te weten cognitieve gedragstherapie (hierna: CGT), niet adequaat en zelfs schadelijk waardoor deze patiënten, waaronder zijn dochter, niet de juiste medische behandeling krijgen.
2.       [appellant] heeft op 11 januari 2019 en op 9 mei 2019 Wob-verzoeken bij ZonMw ingediend om meer te weten te komen over de totstandkoming van de Richtlijn CVS. [appellant] houdt ZonMw verantwoordelijk en aansprakelijk voor de inhoud van de Richtlijn CVS. Hij heeft in zijn Wob-verzoek van 9 mei 2019 daarom ZonMw ook verzocht om in een besluit te erkennen dat de Richtlijn CVS op onjuiste en onvolledige gronden is gebaseerd, dat het positieve beeld dat ZonMw heeft verspreid over de Richtlijn CVS niet juist is gebleken en om dit besluit aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede te delen (hierna: het erkenningsverzoek).
Op 18 juli 2019 heeft ZonMw een besluit genomen op de Wob-verzoeken. Bij brief van 19 juli 2019 heeft ZonMw op het erkenningsverzoek geantwoord dat het alleen maar subsidie heeft verleend en inhoudelijk geen betrokkenheid heeft gehad bij de ontwikkeling van de Richtlijn CVS. ZonMw stelt zich op het standpunt dat er geen wettelijk voorschrift is op grond waarvan het jegens [appellant] verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid kan erkennen voor eventuele onjuistheden in de Richtlijn CVS. Bij besluit van 24 januari 2020 heeft ZonMw het daartegen gerichte bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 24 januari 2020 rechtmatig geacht.
Hogerberoepsgronden
3.       [appellant] komt in hoger beroep uitsluitend op tegen het oordeel van de rechtbank over zijn erkenningsverzoek. [appellant] betwist dat er geen grondslag of publiekrechtelijke verplichting is voor het door ZonMw nemen van een besluit op zijn erkenningsverzoek. Uit artikel 1:3 van de Awb volgt volgens hem niet dat er voor het beslissen op het erkenningsverzoek een grondslag of een publiekrechtelijke verplichting moet zijn. [appellant] stelt dat hij op grond van artikel 5 van de Grondwet het recht heeft om schriftelijk een verzoek in te dienen bij het bevoegd gezag. ZonMw was bevoegd een besluit te nemen en daarin te verklaren dat de Richtlijn CVS niet op juiste gronden is gebaseerd en achterhaald is.
Verder stelt [appellant] dat uit het rapport ‘Ongekend onrecht’ blijkt dat het in veel zaken anders moet, ook bij de rechterlijke macht en de Raad van State. De mens moet weer de maat der dingen worden in plaats van de juridische regels die disproportionele uitspraken opleveren waarachter overheidsorganen zich verschuilen. Hij is als mantelzorger er getuige van geweest dat zijn dochter steeds van artsen, specialisten en verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) te horen heeft gekregen dat de oorzaak van CVS niet bekend is en dat de Richtlijn CVS aangeeft dat het psychisch is en met CTG behandeld kan worden. Dat haar ziekte dus tussen de oren zit. Dat is vernederend en machteloos makend. Inmiddels wordt gewerkt aan een nieuwe richtlijn voor CVS. Zijn dochter is na jarenlang procederen bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3741, in het gelijk gesteld en vanaf 2012 duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Zij was door de onjuiste opvattingen van het UWV over CVS tot weinig meer in staat. Daar is geen verantwoordelijkheid voor genomen of opgelegd door de rechterlijke macht. Dat is ongekend onrecht. Zoals bij de toeslagenaffaire. [appellant] vraagt zich ten slotte af of de Afdeling zijn hoger beroep wel kan beoordelen.
Beoordeling
4.       De Afdeling begrijpt dat [appellant] naar mogelijkheden zoekt om het door hem en zijn dochter ervaren onrecht over de Richtlijn CVS en de weigering van ZonMw om daarvoor aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid te erkennen aan de rechter voor te leggen. De Afdeling is evenwel van oordeel dat voor haar als bestuursrechter in deze kwestie geen rol is weggelegd. Hierna zal de Afdeling toelichten waarom.
4.1.    De Afdeling is bevoegd om over dit hoger beroep te oordelen, omdat [appellant] hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:67, eerste lid, van de Awb. Dat volgt uit artikel 8:105, eerste lid, van de Awb. De Afdeling is dus bevoegd om te beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 19 juli 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waardoor tegen brief geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, en de bestuursrechter inhoudelijk geen oordeel kan geven over de vraag of ZonMw verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid moet erkennen voor eventuele onjuistheden in de Richtlijn CVS. De zogenoemde toeslagenaffaire waarover het rapport ‘Ongekend onrecht’ is gepubliceerd maakt dat niet anders. De toeslagenaffaire heeft bovendien betrekking op gevallen die juridisch en feitelijk niet gelijk zijn aan de in dit geding aan de orde zijnde situatie.
4.2.    Artikel 1:3, derde lid, van de Awb luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3431, is een rechtshandeling publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. In zeer bijzondere gevallen kan een beslissing van een bestuursorgaan die niet op een specifieke bevoegdheid toekennende publiekrechtelijke grondslag berust, niettemin als een Awb-besluit worden aangemerkt als die beslissing is genomen ter uitvoering van een publieke taak.
Er is niet gebleken van een wettelijk voorschrift op grond waarvan ZonMw verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid kan erkennen voor eventuele onjuistheden in de Richtlijn CVS. Daarnaast ziet de Afdeling geen aanleiding om dit als een publieke taak aan te merken. Het verzoek om dit toch te doen is dus geen aanvraag in de zin van de Awb en de beslissing op dat verzoek is daarom geen besluit in de zin van de Awb. Hoewel uit artikel 5 van de Grondwet volgt dat ieder het recht heeft verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen, volgt daaruit niet dat ZonMw op het erkenningsverzoek had moeten reageren met een besluit in de zin van de Awb. Omdat de brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, kan de bestuursrechter inhoudelijk geen oordeel geven over de vraag of ZonMw verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid moet erkennen voor eventuele onjuistheden in de Richtlijn CVS. [appellant] kan via de bestuursrechter niet bereiken wat hij wil. Hij zal daarvoor de burgerlijke rechter moeten benaderen.
4.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.    ZonMw hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022
280-983