ECLI:NL:RVS:2018:3431

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201709529/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar nutstuin in bruikleen door bestuurscommissie Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 27 oktober 2017 het beroep ongegrond verklaarde. [appellant] had op 4 november 2016 een verzoek ingediend bij de gemeente Amsterdam voor het in zelfbeheer krijgen van een nutstuin bij het IJplein. Op 8 februari 2017 ontving hij een e-mail waarin hem werd meegedeeld dat er geen nutstuinen beschikbaar waren voor bruikleen. Hiertegen maakte hij bezwaar, maar het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Noord verklaarde dit bezwaar op 11 mei 2017 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de e-mail geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de mededeling van 8 februari 2017 wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dus een Awb-besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze stelling verworpen. De Afdeling oordeelde dat er geen publiekrechtelijke grondslag was voor het in bruikleen geven van nutstuinen en dat de beslissing van het algemeen bestuur niet als een Awb-besluit kon worden aangemerkt. De omstandigheden die [appellant] aanvoerde, zoals de bestemming van de grond en de noodzaak om een aanvraag in te dienen, waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een publiekrechtelijke taak.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2018 door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

Uitspraak

201709529/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in zaak nr. 17/3653 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Noord (thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam).
Procesverloop
Bij e-mailbericht van 8 februari 2017 is [appellant] medegedeeld dat hij geen nutstuin in bruikleen kan krijgen.
Bij besluit van 11 mei 2017 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont aan het [locatie] in Amsterdam. Op 4 november 2016 heeft hij bij de gemeente Amsterdam een verzoek ingediend voor het in zelfbeheer krijgen van een nutstuin bij het IJplein.
In het e-mailbericht is [appellant] meegedeeld dat de nutstuinen allemaal vergeven zijn en dat er daarom geen mogelijkheid meer is om een nutstuin in bruikleen te krijgen. Tegen deze mededeling heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Het algemeen bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het e-mailbericht geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is en heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit standpunt juist geacht en daarom het beroep van [appellant] tegen het besluit van 11 mei 2017 ongegrond verklaard.
Beoordeling hoger beroep
2.    [appellant] voert aan dat het algemeen bestuur en de rechtbank hebben miskend dat de mededeling van 8 februari 2017 een publiekrechtelijke rechtshandeling is en daarmee een Awb-besluit. Volgens [appellant] beheerst het publiekrecht de bruikleenovereenkomst. Als het privaatrecht de overeenkomst zou beheersen had het algemeen bestuur ook niet hoeven te voldoen aan zijn op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gebaseerde verzoek over de nutstuinen, aldus [appellant].
2.1.    Onder een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:222), is een rechtshandeling publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. Niet is gebleken van een publiekrechtelijk wettelijk voorschrift waarop het in bruikleen geven van de nutstuinen is gebaseerd. [appellant]’s betoog inhoudend dat de beslissing moet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling omdat het algemeen bestuur eerder op zijn Wob-verzoek heeft beslist volgt de Afdeling niet. Zoals zij eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2118) moet de term "bestuurlijk" bij de toepassing van de Wob ruim worden opgevat en heeft deze betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Een verzoek om informatie neergelegd in documenten over het in bruikleen geven van een nutstuin kan dan ook om die reden een bestuurlijke aangelegenheid zijn in de zin van de Wob. Dit maakt echter nog niet dat het in bruikleen geven van nutstuinen is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag.
In zeer bijzondere gevallen kan een beslissing van een bestuursorgaan die niet op een specifieke bevoegdheidstoekennende publiekrechtelijke grondslag berust, niettemin als een Awb-besluit worden aangemerkt (zie eveneens de uitspraak van 23 augustus 2017). De omstandigheden dat, zoals [appellant] stelt, de grond de bestemming openbaar groen heeft, hij een aanvraag moest indienen bij de gemeente en dat uit de ontstaansgeschiedenis van de nutstuinen blijkt dat die destijds publiekrechtelijk zijn toebedeeld, maken niet dat een zeer bijzonder geval aan de orde is. In haar uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7987 heeft de Afdeling geoordeeld dat het verhuren van nutstuinen niet als een publieke taak kan worden gezien. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat het in bruikleen geven van een nutstuin wel als publieke taak moet worden gezien.
Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
280-859.