ECLI:NL:RVS:2022:1928
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling
Op 7 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 21 mei 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 3 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank een gebrek heeft geconstateerd in de procedure rondom de bewaring, specifiek met betrekking tot het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging van de vreemdeling. Dit was in strijd met artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie en andere opsporingsambtenaren. De Raad oordeelde dat de rechtbank had moeten overgaan tot veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten, wat de rechtbank niet had gedaan. De eerste grief van de vreemdeling slaagde, terwijl de tweede grief niet leidde tot vernietiging van de uitspraak.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van € 2.656,50 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.