ECLI:NL:RBDHA:2023:19145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 oktober 2023 is genomen. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht. Tijdens de zitting op 28 november 2023 zijn zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de grondslag van zijn staandehouding en overbrenging, maar de rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser is na zijn strafrechtelijke detentie overgebracht op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens de overbrenging, gezien het onvoorspelbare gedrag van eiser.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de staatssecretaris voldoende informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris hierin tekort is geschoten, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van eiser. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 23 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via beeldverbinding, de waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is eiser rechtmatig overgebracht?
4. Eiser voert aan dat onduidelijk is op welke grondslag hij is staandegehouden en overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Het dossier bevat geen proces-verbaal van staandehouding van eiser. Dit is een gebrek in het voortraject. Daarom moet een belangenafweging worden gemaakt die in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van een vreemdelingrechtelijke staandehouding, maar van een ophouding van eiser na zijn strafrechtelijke detentie van 26 juni 2023 tot en met 23 oktober 2023. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 23 oktober 2023 blijkt dat eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 is opgehouden, omdat zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld en bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Ook blijkt uit het ondertekende M122-formulier, dat eiser wist dat hij overgebracht zou worden. De M122 is aan eiser uitgereikt op 27 juni 2023, tijdens zijn strafrechtelijke detentie. Hierin is opgenomen dat hij na ontslag uit strafrechtelijke detentie op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000, zal worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de overbrenging van eiser. In zoverre kleeft er geen gebrek aan het voortraject en is er geen aanleiding voor een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.
Is ten onrechte gebruik gemaakt van handboeien?
5. Eiser voert aan dat ten onrechte handboeien zijn gebruikt bij de overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor. Eiser betoogt dat hij op het moment van staandehouding en overbrenging geen gevaar vormde voor zich zelf of voor de verbalisanten. Hierbij verwijst eiser naar artikel 22 van de Ambtsinstructie en twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat sprake was van voldoende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie, die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisen. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat bij het transport van eiser naar een plaats bestemd voor verhoor gebruik is gemaakt van handboeien, omdat eiser onvoorspelbaar gedrag vertoond. Uit veiligheidsoverwegingen voor zichzelf en derden heeft de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) ten behoeve van het vervoer van eiser handboeien aangelegd. Bovendien volgt de aanwezigheid van feiten en omstandigheden die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisen uit een in het dossier opgenomen document ‘raadplegen van vreemdelingenbeeld’, waarin een beschrijving wordt gegeven van het onvoorspelbare gedrag van eiser tijdens zijn strafrechtelijke detentie. De staatssecretaris mocht daarom gebruik maken van handboeien. In zoverre kleeft er geen gebrek aan het voortraject en is er geen aanleiding voor een belangenafweging.
Is ten onrechte aanvang gemaakt met het gehoor?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte een aanvang heeft gemaakt met het gehoor voorafgaand de oplegging van de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat hij expliciet heeft aangegeven dat hij een raadsman bij het gehoor aanwezig wil. Volgens eiser heeft de raadsman aangegeven twee uur later beschikbaar te zijn om bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn. Hiervoor was nog voldoende tijd, omdat de zes uren termijn van ophouding nog niet verstreken waren. De staatssecretaris had dus moeten wachten met het gehoor. Verder had de staatssecretaris expliciet aan de raadsman moeten melden dat eiser een raadsman bij het gehoor wil. De raadsman had dan kunnen inspelen op deze wens en eventueel eerder aanwezig kunnen zijn op de plaats van verhoor.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat de piketadvocaat om 9:27 uur per e-mail is ingelicht, nadat eiser de wens heeft uitgesproken dat hij een advocaat bij het gehoor wil. De piketadvocaat gaf bij telefonisch contact te kennen een afspraak te hebben op het asielzoekerscentrum in Eindhoven en dat hij eiser later zou komen bezoeken. Ook volgt uit het proces-verbaal van gehoor dat een aanvang is gemaakt met het gehoor om 11:01 uur. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank overweegt dat uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de piketcentrale of de voorkeursadvocaat worden bericht over de voorgenomen inbewaringstelling indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst. Er mag met het gehoor zonder bijzijn van een advocaat worden begonnen indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn. Nu de advocaat te kennen heeft gegeven een afspraak te hebben en eiser later te bezoeken, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris geen aanvang mocht maken met het gehoor.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
7.1.
De staatssecretaris stelt dat het onnodig is om een extra document uit te reiken aan de vreemdeling, tijdens het gehoor wordt namelijk al voldoende uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. Volgens de staatssecretaris moet dit daarom leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, zonder dat aanleiding bestaat om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [2] De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring op dezelfde dag alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel.
Kunnen de gronden de bewaring dragen?
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving 2000 gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de onbetwiste zware grond 3a terecht tegengeworpen. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag heeft gelegd is eiser niet op rechtmatige wijze Nederland ingereisd. Eiser heeft zelf verklaard dat hij zonder identiteitsdocumenten Nederland is ingereisd. Naar eigen zeggen is hij in 2015 via Italië Europa ingereisd zonder paspoort. Eiser is ook niet in staat enig document te overleggen waaraan het vermoeden kan worden verbonden dat hij op voorgeschreven wijze is ingereisd. Ook de onbetwiste zware grond 3b kan aan de
maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Eiser is namelijk vanaf 18 januari 2023 niet rechtmatig in Nederland en heeft zich niet gemeld bij de korpschef om een melding te maken van zijn onrechtmatig verblijf in Nederland. Hiermee heeft hij verzuimd om te voldoen aan zijn plicht op grond van artikel 4.39 Vb 2000. Voor deze gronden is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [3] De gronden 3a en 3b kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser betoogt dat hij psychische klachten heeft en daarom met een lichter middel had kunnen en moeten worden volstaan.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden
die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in
dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de
inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het risico bij het opleggen van
een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de staatssecretaris terecht
te groot. Bovendien is er rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser bij het
bepalen van zijn detentiegeschiktheid. Het opleggen van de maatregel van bewaring is
voldoende gemotiveerd door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft in de maatregel namelijk gemotiveerd dat eiser medische en psychische klachten heeft, maar dat deze klachten hem niet detentieongeschikt maken, omdat er in de detentiecentra medische en psychische zorg aanwezig is die van gelijke kwaliteit is als de medische en psychische zorg in de vrije maatschappij. De staatssecretaris heeft in dat verband ook terecht gesteld dat, gelet op de gelijkwaardigheid van de zorg in de detentiecentra, aangenomen mag worden dat eiser ook in het detentiecentrum toegang heeft tot de door hem benodigde medicatie en zorg.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat de presentatie in persoon al vier weken geleden heeft plaatsgevonden. Sindsdien heeft de staatssecretaris geen actieve handelingen verricht om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. De daadwerkelijke uitzettingshandelingen zijn namelijk door eiser zelf verricht. Eiser heeft namelijk contact opgenomen met JRS, een vergelijkbare organisatie als de internationale organisatie voor migratie (IOM).
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt, dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [4] Op 30 oktober 2023, de zevende dag van de inbewaringstelling, is een vertrekgesprek gevoerd. Verder heeft de staatssecretaris een vertrekgesprek gevoerd op 15 november. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [5] Ook heeft er op 2 november 2023 een presentatie in persoon plaatsgevonden bij de Gambiaanse autoriteiten en is op 27 november een vlucht aangevraagd voor 13 december 2023.
Ambtshalve toetsing
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
3.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
5.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.