ECLI:NL:RVS:2022:1857
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 20 mei 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 juli 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 25 januari 2021, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 4 juli 2022.