ECLI:NL:RVS:2022:1806

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
202203060/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van vreemdelingen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 24 juni 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kind, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen waren op 3 mei 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 12 mei 2022 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard en hun verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grief van de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris de zware grond 3k aan het bewaringsbesluit ten grondslag had gelegd. Deze grond houdt in dat de vreemdelingen geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vreemdelingen niet meewerkten aan de overdracht, omdat zij hadden geweigerd een coronatest te ondergaan, wat een vereiste was voor de overdracht onder de Dublinverordening.

De Raad van State concludeerde dat de grief van de vreemdelingen faalde en dat de overige aangevoerde argumenten niet leidden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203060/1/V3.
Datum uitspraak: 24 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 mei 2022 in zaken nrs. NL22.7814, NL22.7815, NL22.8047 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 mei 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdelingen in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen klagen in hun eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht de zware grond 3k - een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek - aan het bewaringsbesluit ten grondslag heeft gelegd, omdat uit uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en 28 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:917, volgt dat het weigeren om mee te werken aan de coronatest voor risico komt van de vreemdeling.
1.1.    De rechtbank heeft voor de vraag of de staatssecretaris terecht de vreemdelingen de zware grond 3k heeft tegengeworpen, verwezen naar de genoemde uitspraken van de Afdeling. De Afdeling heeft daarin overwogen dat een vreemdeling, wanneer hij de voor de overdracht vereiste coronatest weigert, niet voldoet aan de op hem rustende plicht om actief en volledig mee te werken aan die overdracht. Die uitspraken gaan over de vraag of zicht op overdracht onder de Dublinverordening ontbreekt. Omdat de plicht om aan een door de staatssecretaris geregelde overdracht mee te werken juist bij de zware grond 3k aan de orde is, is die overweging ook van belang bij de toepassing van die grond. De omstandigheid dat de vreemdelingen hadden verklaard de coronatest niet te willen ondergaan betekent feitelijk dat zij niet meewerken aan de overdracht. Daarom volstond het om dit in het besluit bij de toepassing van de zware grond 3k te vermelden.
De grief faalt.
2.       Wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gemert
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022
47