ECLI:NL:RVS:2022:917
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening
Op 28 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 7 februari 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 18 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.
In het hoger beroep betoogde de vreemdeling dat de maatregel van bewaring niet effectief was, omdat hij weigerde de voor overdracht noodzakelijke coronatest te ondergaan. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat deze weigering voor rekening en risico van de vreemdeling kwam en dat er in het algemeen nog steeds zicht was op uitzetting of overdracht. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling in het proces en de toepassing van de Dublinverordening, waarbij de weigering om mee te werken aan noodzakelijke procedures niet kan leiden tot een onterecht voortduren van de bewaring. De beslissing werd genomen door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga.