ECLI:NL:RVS:2022:917

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
202201076/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

Op 28 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 7 februari 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 18 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep betoogde de vreemdeling dat de maatregel van bewaring niet effectief was, omdat hij weigerde de voor overdracht noodzakelijke coronatest te ondergaan. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat deze weigering voor rekening en risico van de vreemdeling kwam en dat er in het algemeen nog steeds zicht was op uitzetting of overdracht. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling in het proces en de toepassing van de Dublinverordening, waarbij de weigering om mee te werken aan noodzakelijke procedures niet kan leiden tot een onterecht voortduren van de bewaring. De beslissing werd genomen door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga.

Uitspraak

202201076/1/V3.
Datum uitspraak: 28 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 februari 2022 in zaak nr. NL22.1984 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling betoogt in zijn enige grief dat de maatregel van bewaring niet effectief is omdat hij weigert de voor overdracht noodzakelijke coronatest te ondergaan. Daarom wordt hij kennelijk in bewaring gesteld en gehouden, enkel omdat de Dublinverordening op hem van toepassing is.
1.1.    De grief faalt. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de omstandigheid dat de vreemdeling weigert mee te werken aan een PCR-test voor zijn rekening en risico komt en niet maakt dat er in zijn algemeenheid geen zicht op uitzetting of overdracht is. Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022
18-967