ECLI:NL:RVS:2022:1713
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling
Op 15 juni 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De rechtbank had op 29 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling was op 16 april 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, werd aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2022, waarbij mr. B. Meijer als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing vaststelde in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier. De zaak betreft bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de bewaring van vreemdelingen.