ECLI:NL:RVS:2022:163

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
202003877/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in geschil over betalingsverplichtingen van de RDW aan Vornax B.V.

In deze zaak heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) betalingsverplichtingen opgelegd aan Vornax B.V. voor twee voertuigen, wat leidde tot een geschil over de wijze waarop de WOK-status (Wachten op keuren) aan deze voertuigen is toegekend en de in rekening gebrachte tarieven. Vornax B.V. is het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De zaak heeft zijn oorsprong in de wegenverkeerswetgeving en betreft de procedures voor de controle en identificatie van voertuigen bij de bedrijfsmatige import van gebruikte voertuigen.

De RDW heeft eerder besluiten genomen die deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 31 mei 2021, waarbij zowel Vornax B.V. als de RDW vertegenwoordigd waren. Na de zitting heeft de RDW aanvullende informatie ingediend, maar de zaken zijn gesplitst voor uitspraak. De Afdeling heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de judiciële lus, die in eerdere uitspraken is vastgesteld, niet van toepassing was op het bestreden besluit van 10 juni 2020. Dit besluit was geen nieuw besluit na een eerdere vernietiging door de Afdeling.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is om het beroep te behandelen en heeft het beroepschrift doorgestuurd. Tevens is bepaald dat het griffierecht dat door CIS is betaald, moet worden terugbetaald, omdat de RDW ten onrechte had vermeld dat uitsluitend beroep bij de Afdeling kon worden ingesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte procedurele afhandeling van bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

202003877/1/A2.
Datum uitspraak: 19 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Car Import Service B.V. (hierna: CIS), gevestigd te Utrecht,
appellante,
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
verweerder.
Procesverloop
De RDW heeft aan Vornax B.V. betalingsverplichtingen opgelegd voor twee voertuigen.
Bij besluit van 10 juni 2020 heeft de RDW de hiertegen gemaakte bezwaren deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft CIS beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
CIS heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaaknrs. 202003875/1/A2, 202003878/1/A2 en 202003880/1/A2, ter zitting behandeld op 31 mei 2021. Daar zijn CIS, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld van [gemachtigde B], en de RDW, vertegenwoordigd door S.E.E. Gout en mr. J. Choufoer-van der Wel, verschenen.
Op verzoek van de Afdeling en zonder bezwaar van CIS heeft de RDW na de zitting nog stukken met nadere informatie in het geding gebracht. Daarna zijn de zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.
Overwegingen
Inleiding
1.       Deze zaak vindt zijn oorsprong in de wegenverkeerswetgeving. Bij de bedrijfsmatige import van gebruikte voertuigen gelden procedures ter controle en identificatie van de voertuigen en de registratie in het kentekenregister door de RDW. De RDW heeft tarieven in rekening gebracht voor inschrijving in het kentekenregister, identificatie, identiteitsonderzoek, controlekeuring en herinschrijving van geïmporteerde gebruikte voertuigen. Vornax is het niet eens met de wijze waarop de zogenoemde WOK (Wachten op keuren)-status aan geïmporteerde voertuigen is toegekend en met in rekening gebrachte tarieven. Daarbij spelen ook vragen op het terrein van het recht van de Europese Unie.
Voorgeschiedenis
2.       De voorgeschiedenis beslaat zes jaar. De RDW heeft de bestreden betalingsverplichtingen opgelegd in 2015. Ook in zaken van [gemachtigde B], die voorheen handelde onder de naam Car Import Service en thans directeur is van CIS, heeft de RDW betalingsverplichtingen opgelegd. De RDW heeft eerst de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen afschriften van de besluiten waartegen bezwaar werd gemaakt waren overgelegd. In zaken van CIS - al dan niet optredend namens anderen - hebben de rechtbank Midden-Nederland en de Afdeling eerder uitspraken gedaan. De rechtbank heeft bij uitspraken van 23 november 2016 de beroepen die CIS in 64 zaken had ingesteld ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft geacht en van het horen in bezwaar heeft mogen afzien. De Afdeling heeft bij uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2240) de daartegen ingestelde hoger beroepen gegrond verklaard omdat de RDW in de bezwaarfase ten onrechte van het horen van CIS heeft afgezien en CIS daardoor is benadeeld. De Afdeling heeft de RDW daarom opgedragen opnieuw op de bezwaren van CIS te beslissen en, met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, bepaald dat tegen de te nemen nieuwe besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Die laatste beslissing wordt een judiciële lus genoemd en is gebaseerd op artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.       Op 27 september 2017 heeft de RDW een hoorzitting gehouden. Daarbij hebben de RDW en CIS een aantal zaken geselecteerd waarin zich verschillende varianten voordoen en die geschikt zijn voor een proefprocedure. In die zaken heeft de RDW bij zeven besluiten van 22 mei 2018 opnieuw op de bezwaren van CIS beslist. De RDW heeft de bezwaren voor zover die zien op het toekennen van de WOK-status niet-ontvankelijk verklaard, omdat die toekenning geen besluit is waartegen bezwaar openstaat. De RDW heeft de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. Tegen de besluiten van 22 mei 2018 heeft CIS, overeenkomstig de judiciële lus uit de uitspraak van 23 augustus 2017, bij de Afdeling beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2763) de beroepen ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij geoordeeld dat het toekennen van een WOK-status niet is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Verder heeft zij geoordeeld dat de identificatie, de inschrijving in het kentekenregister, het identiteitsonderzoek en de controlekeuring van geïmporteerde gebruikte voertuigen en de daarvoor door de RDW in rekening gebrachte tarieven niet in strijd zijn met artikel 110 dan wel artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.       Na de uitspraak van 14 augustus 2019 in de proefprocedure heeft de RDW de aangehouden bezwaarschriften weer opgepakt. In 106 zaken heeft de RDW op 10 en 15 juni 2020 in totaal vier (nieuwe) besluiten op bezwaar genomen, waaronder twee zaken van Vornax. De RDW heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van 14 augustus 2019, de bezwaren ongegrond verklaard voor zover die zijn gericht tegen de in rekening gebrachte tarieven. Voor het overige heeft de RDW de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij gaat het om bezwaren tegen rapporten die de RDW voor aangeboden voertuigen heeft afgegeven, de toekenning van de WOK-status aan voertuigen en de verstrekking van de status via open data. Tegen die vier besluiten is beroep ingesteld en de zaken zijn gevoegd op zitting behandeld. Deze uitspraak gaat over het beroep van CIS tegen het besluit dat betrekking heeft op Vornax.
Is de Afdeling bevoegd?
5.       Onder het bestreden besluit op bezwaar van 10 juni 2020 in de twee zaken van Vornax heeft de RDW vermeld dat Vornax de mogelijkheid heeft om tegen dit besluit uitsluitend beroep in te stellen bij de Afdeling. Beide partijen zijn er, gelet op de inhoud van het besluit en de voorgeschiedenis waarbij een proefprocedure is gevoerd, van uitgegaan dat de judiciële lus van de uitspraak van 23 augustus 2017 ook op het besluit van 10 juni 2020 van toepassing is. De bevoegdheid tot toepassing van de judiciële lus bestaat weliswaar in alle gevallen waarin het bestuursorgaan na een in hoger beroep bevestigde of alsnog uitgesproken vernietiging van het bestreden besluit, een nieuw besluit moet nemen, maar is ook beperkt tot die gevallen. De uitspraak van 23 augustus 2017 is mede gedaan in zaken waarin CIS de onderliggende aanvragen had ingediend namens anderen en CIS op die wijze als partij optrad namens die anderen. Hoewel een machtiging ontbreekt en niet duidelijk is of het in Klundert (gemeente Moerdijk) gevestigde Vornax als rechtspersoon nog bestaat, wil de Afdeling nog wel aannemen dat CIS nu optreedt namens Vornax, maar zij constateert dat geen van die eerdere zaken ten grondslag ligt aan het thans bestreden besluit op bezwaar van 10 juni 2020 van Vornax. De judiciële lus geldt dan ook niet voor dat besluit. Het is geen nieuw besluit op bezwaar na een eerdere vernietiging door de Afdeling van een bestreden besluit op bezwaar. Deze lus geldt alleen voor de besluiten die de RDW heeft genomen ter vervanging van de specifieke besluiten die de Afdeling eerder heeft vernietigd. Uit de nadere informatie van de RDW blijkt dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2016 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb buiten zitting uitspraak heeft gedaan in de twee zaken waarover het besluit van 10 juni 2020 gaat. Die rechtbank heeft daarbij de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. Na de uitspraak van de Afdeling in de proefprocedure heeft de RDW kennelijk aanleiding gezien om ook in die twee zaken een nieuw besluit te nemen. Het is aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant om dat verder te beoordelen. Het staat niet ter vrije beschikking van partijen om de beroepsfase bij de bevoegde rechtbank over te slaan. Artikel 7:1a van de Awb voorziet wel in de mogelijkheid van rechtstreeks beroep bij de bevoegde bestuursrechter waarbij de bezwaarfase bij het betrokken bestuursorgaan wordt overgeslagen, maar behalve de judiciële lus van het tweede lid van artikel 8:113 van de Awb is er geen mogelijkheid om de rechtbank in eerste aanleg over te slaan en de zaak direct voor te leggen aan de hogerberoepsrechter. De Afdeling ziet geen wettelijke mogelijkheid om zich in deze fase van het geschil tussen CIS dan wel Vornax en de RDW bevoegd te achten. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep wordt daarom niet toegekomen.
Conclusie
6.       De Afdeling is niet bevoegd van het beroep kennis te nemen. Zij zal zich daarom onbevoegd verklaren en het beroepschrift doorsturen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant om daar verder te worden behandeld.
Proceskosten en griffierecht
7.       Omdat de RDW onder het bestreden besluit ten onrechte heeft vermeld dat uitsluitend beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, moet de RDW in beginsel de proceskosten vergoeden. Er zijn echter geen kosten die nu voor vergoeding in aanmerking komen. Over de kosten voor het indienen van het beroepschrift zal de rechtbank Zeeland-West-Brabant na doorzending dienen te beslissen. Verder hangt deze zaak samen met de drie zaken die onder het procesverloop zijn vermeld. In het hoger beroep met zaaknr. 202003880/1/A2 zal de Afdeling inhoudelijk uitspraak doen. Voor deze zaak van CIS zijn geen afzonderlijke of extra kosten gemaakt voor het verschijnen (van de gemachtigde) ter zitting.
8.       Omdat de Afdeling niet bevoegd is en dus ten onrechte griffierecht is geheven en betaald, zal het griffierecht door de griffier van de Raad van State aan CIS worden terugbetaald. De rechtbank zal opnieuw griffierecht heffen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Car Import Service B.V. het door haar voor het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022
18.