ECLI:NL:RVS:2022:1508
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening en een hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 28 augustus 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 14 april 2022 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het instellen van hoger beroep op 21 april 2022 eindigde. De vreemdelingen hebben geen geldige redenen aangevoerd om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de lange duur van de asielprocedure en de complexiteit van de zaak niet afdoen aan de wettelijke termijn voor het indienen van hoger beroep. De verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling werd niet relevant geacht voor deze situatie.
Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.