ECLI:NL:RBDHA:2022:3556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL20.16489, 20.16491 en 20.16493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen en verzoek om bestuurlijke heroverweging van Russische vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 april 2022, zijn de aanvragen van drie Russische vreemdelingen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank behandelt de beroepen van eiseres 1, eiser en eiseres 2, die allen de Russische nationaliteit claimen en eerder asiel hebben aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen kennelijk ongegrond zijn, omdat de vreemdelingen niet geloofwaardig hebben verklaard over hun ontvoering en de omstandigheden in hun land van herkomst. De rechtbank wijst op de inconsistenties in de verklaringen van eiseres 1 over haar echtgenoot en de afwezigheid van overtuigend bewijs voor de gestelde bedreigingen en mishandelingen. De rechtbank concludeert dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht geen aanleiding heeft gezien om de eerdere afwijzing van de asielaanvragen te heroverwegen. De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser en eiseres 2, maar komt tot dezelfde conclusie dat hun relazen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.16489, NL20.16491 en NL20.16493

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , eiseres 1

V-nummer: [nummer] ,
[eiser], eiser
V-nummer: [nummer] ,
[eiseres 2], eiseres 2
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. R.R. de Groot (12 augustus 2021) en mr. C. Verbaas (15 februari 2022)).

ProcesverloopBij besluiten van 28 augustus 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en het verzoek om bestuurlijke heroverweging afgewezen.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 augustus 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Veerman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat het onderzoek is heropend. Bij brief van 2 september 2021 is aan partijen bericht dat de zaken zijn doorverwezen naar een meervoudige kamer.
Eisers hebben aanvullende stukken ingediend en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2022 opnieuw op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen O.V. Vermeulen-Sochan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers stellen de Russische nationaliteit te bezitten. Eiseres 1 stelt te zijn geboren op
[geboortedatum 1] , eiser en eiseres 2 hebben verklaard dat zij zijn geboren op [geboortedag] 2003.
Wat aan deze procedures voorafging
2. Eiseres 1 heeft eerder, in 2012, een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is ingediend mede namens eiser en eiseres 2. De aanvraag is afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid in samenhang met het tweede lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) [1] en de afwijzing heeft tot in hoger beroep standgehouden. [2] Op 17 februari 2015 zijn eisers met onbekende bestemming vertrokken maar op 20 juli 2015 zijn zij weer in Nederland in de opvang opgenomen. Op 28 mei 2018 hebben zij, ieder voor zich, een asielaanvraag ingediend. Over deze aanvragen gaat het in deze uitspraak.
Eisers hebben ook nog een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van de zogenaamde Afsluitingsregeling. Het beroep tegen de afwijzing van die aanvraag, geregistreerd onder Awb-nummer 21/90, is ook op 15 februari 2022 op zitting behandeld. Het oordeel van de rechtbank over dat beroep staat in een aparte uitspraak.
De aanvragen
3. Eisers hebben bij het indienen van hun opvolgende aanvragen verklaard dat zij niet vrijwillig met onbekende bestemming zijn vertrokken, maar door de echtgenoot/vader van eisers zijn ontvoerd uit het asielzoekerscentrum (azc) en meegenomen naar Duitsland. Daar zijn asielaanvragen ingediend en eisers werden vastgehouden in de woning die hun bij wijze van opvang was toegewezen. Op een gegeven moment hebben eisers weten te ontsnappen en zijn zij teruggekeerd naar Nederland. Eisers hebben verder twee rapporten van het iMMO [3] van 24 april 2018 bij hun aanvragen gevoegd: één voor eiseres 1 en één voor eiser. Dat is enerzijds om hun relaas te ondersteunen maar anderzijds om te onderbouwen dat eiseres 1 in de eerste procedure vanwege haar psychische gesteldheid niet goed heeft kunnen verklaren. Eisers hebben verweerder daarom ook gevraagd om het besluit uit de eerste procedure te heroverwegen en het relaas dat zij toen naar voren heeft gebracht, en dat direct verband houdt met de ontvoering, alsnog geloofwaardig te achten.
De besluiten
4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het besluit uit de eerdere procedure te heroverwegen en het relaas alsnog geloofwaardig te achten. Daarbij heeft verweerder laten wegen dat uit gegevens uit de Duitse asielprocedure volgt dat eiseres 1 onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot. De conclusies van de iMMO-rapportage geven geen aanleiding anders te oordelen. Verweerder acht de ontvoering ook niet geloofwaardig. De opvolgende aanvragen zijn op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
Waarom zijn eisers het daar niet mee eens?
5. Eisers hebben de standpunten van verweerder uitgebreid bestreden. Die bestrijding komt er – kort weergegeven – op neer dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, onder andere door geen of onvoldoende rekening te houden met de FMMU [4] -adviezen. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de conclusies uit de iMMO-rapportages, zowel voor wat betreft de bestuurlijke heroverweging als voor het standpunt over de ontvoering naar Duitsland. Die rapportages vormen medisch steunbewijs en een sterke aanwijzing dat de gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst en in Duitsland, het letsel heeft veroorzaakt. Verweerder was daarom gehouden nader medisch onderzoek te verrichten, ook naar de littekens die eiseres 1 heeft. Eiseres 1 was verder niet op de hoogte van de identiteit die haar echtgenoot in Duitsland heeft opgegeven en verweerder maakt aannames op basis van informatie uit de Duitse procedure zonder de betreffende stukken op te vragen. Verweerder heeft er verder onvoldoende oog voor gehad dat de aanvragen van eiser en eiseres 2 eerste aanvragen zijn. Het verzoek om bestuurlijke heroverweging en de asielaanvragen zijn ten onrechte afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank zal eerst het beroep van eiseres 1 bespreken en daarna de beroepen van eiser en eiseres 2, voor zover daarin gronden naar voren zijn gebracht die specifiek op hen zien.

Het beroep van eiseres 1

Ten aanzien van het verzoek om bestuurlijke heroverweging
7. Zoals hiervoor al genoemd, heeft eiseres 1 verzocht om een heroverweging van het besluit zoals genomen in de eerste asielprocedure omdat zij niet goed heeft kunnen verklaren en haar medische toestand het relaas zoals dat in de eerste procedure naar voren is gebracht ondersteunt. Dat blijkt volgens eiseres 1 uit het iMMO-rapport dat zij bij haar aanvraag heeft gevoegd.
Over het goed kunnen verklaren in de vorige asielprocedure
8.1
In het iMMO-rapport wordt het volgende geconcludeerd: "
De geconstateerde psychische/ medische problematiek geeft psychische beperkingen die destijds waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.".Dat ziet op de gehoren die in de vorige procedure op 1 en 3 oktober 2012 zijn afgenomen.
8.2
Als in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van Medifirst daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Vereist is ook dat uit het rapport blijkt dat de conclusie over het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen die volgens de vreemdeling de psychische problemen hebben veroorzaakt, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport daarmee niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem zo is. [5]
8.3
In het Medifirst-advies van 12 september 2012, dat bij het iMMO-onderzoek is betrokken, staat dat er tijdens het onderzoek in het kader van horen en beslissen bij de IND geen beperkingen zijn gebleken. In het iMMO-rapport wordt uit dit advies verder aangehaald dat eiseres 1 in het onderzoek van Medifirst aangeeft op dat moment beter te kunnen slapen en dat de stress minder is geworden in vergelijking met twee weken eerder. Over het kortetermijngeheugen geeft zij aan hier hinder van te ondervinden, maar het langetermijngeheugen is goed. Het rapport wijst verder nog op het GCA-dossier, waarin psychische klachten zijn beschreven die al bestonden voor de gehoren werden afgenomen. Verder wordt gewezen op een verklaring van psycholoog Poolman van 8 november 2012, waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een meervoudige posttraumatische stressstoornis en een zeer ernstige depressieve stoornis.
8.4
De conclusie van het iMMO is een andere dan die van Medifirst. Het iMMO heeft met de enkele opsomming van de feiten zoals hiervoor weergegeven naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom zij tot een andere conclusie is gekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaring van Poolman in de uitspraak van 4 juni 2013 uitgebreid is besproken en dat de rechtbank heeft geoordeeld dat uit wat ter zitting naar voren is gekomen volgt dat Poolman niet heeft bedoeld de conclusie te trekken dat eiseres 1 op 1 en 3 oktober 2012 niet kon worden gehoord. Dit oordeel staat in rechte vast. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om wat eiseres 1 over deze verklaring van Poolman in deze procedure naar voren heeft gebracht te bespreken.
Met de aanvullende reactie van iMMO van 10 augustus 2021, die in beroep is overgelegd, is de conclusie evenmin inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat het feit dat uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat psychische klachten het vermogen om te verklaren kunnen beïnvloeden, nog niet betekent dat dit in het geval van eiseres 1 ook zo is geweest. Verweerder heeft in dit verband verder verwezen naar de eerste procedure, waar de arts van Medifirst in een verklaring en ter zitting heeft toegelicht dat tijdens onderzoek op 4 september 2012 is vastgesteld dat eiseres 1 zich goed kon concentreren, zij een heldere en adequate indruk maakte en dat tijdens het onderzoek niet zodanige symptomen zijn geconstateerd dat eiseres 1 niet gehoord kon worden. Dit onderzoek vond plaats na het bezoek van eiseres 1 aan het GCA (Gezondheidscentrum Asielzoekers), waar de diagnose PTSS is gesteld. Met de verwijzing in de iMMO-reactie van 10 augustus 2021 naar dit GCA-bezoek en de daar gestelde diagnose, kan dus niet worden verklaard waarom eiseres 1 ondanks de bevindingen van Medifirst waarschijnlijk toch niet consistent heeft kunnen verklaren.
Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat eiseres 1 niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld.
8.5
Eiseres 1 heeft over het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad in beroep het nodige naar voren gebracht. Omdat al is geoordeeld dat het iMMO onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij tot haar conclusie is gekomen, komt de rechtbank aan het bespreken daarvan niet meer toe.
8.6
De conclusie is dat verweerder heeft kunnen uitgaan van de verklaringen die eiseres 1 in de eerste procedure heeft afgelegd.
Over het medisch steunbewijs voor het relaas uit de eerste procedure
9.1
De conclusie in het iMMO-rapport is dat de psychische problematiek van eiseres 1 zeer consistent is voor het gestelde relaas. Verweerder heeft die conclusie niet bestreden.
9.2
Als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, is het, als verweerder die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan verweerder om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Dat kan verweerder doen door nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen onderbouwen. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek. [6]
9.3
Bij eiseres 1 is sprake van psychisch letsel maar ook van littekens die, naar eiseres 1 stelt, het gevolg zijn van de mishandeling door haar echtgenoot in Ingoesjetië. De rechtbank stelt vast dat het iMMO zich niet over deze littekens heeft uitgelaten. Ook zijn er geen andere medische documenten overgelegd die ten aanzien van de littekens kunnen dienen als medisch steunbewijs. Anders dan eiseres 1 stelt, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien zelf medisch onderzoek naar deze littekens te laten verrichten.
9.4
Bij eiseres 1 bestaat psychisch letsel, daar zijn partijen het ook over eens, en met het iMMO-rapport wordt onderbouwd dat dit letsel is veroorzaakt door wat zij met haar echtgenoot heeft meegemaakt.
9.5
Dit vormde voor verweerder echter geen aanleiding om terug te komen op zijn standpunt dat het relaas zoals dat in de eerste procedure naar voren is gebracht ongeloofwaardig is. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiseres 1 tijdens die procedure onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de identiteit, nationaliteit en herkomst van haar echtgenoot. Uit de stukken uit de Duitse asielprocedure blijkt volgens verweerder namelijk dat zij samen met haar echtgenoot en haar twee kinderen in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat daarbij is opgegeven dat de achternaam van haar kinderen [N] luidt. [7] Verder is gebleken dat haar echtgenoot [P] [N] is genaamd, geboren is op [geboortedatum 2] en in het bezit is van de Kazachse nationaliteit. De echtgenoot heeft bij zijn asielaanvraag in Duitsland een Kazachs paspoort overgelegd en uit dit paspoort volgt dat er visa aan hem zijn afgegeven in Astana (op 15 januari 2015) en in Almaty (op 17 juni 2013), plaatsen die in Kazachstan liggen. Ook heeft de echtgenoot van eiseres 1 op 2 augustus 2018 in Nederland asiel aangevraagd en heeft hij bij die gelegenheid een kopie van een Kazachs rijbewijs overgelegd. Op 17 augustus 2018 is hij met assistentie van de IOM teruggekeerd naar Kazachstan. [8] Daarmee is volgens verweerder aannemelijk dat de herkomst van de echtgenoot is gelegen in Kazachstan. Eiseres 1 heeft tijdens de eerste procedure echter een andere naam opgegeven en verklaard dat haar echtgenoot de Russische nationaliteit heeft, in de Russische Federatie woont, bij de Russische politie werkzaam is en dat zij in de Russische Federatie door haar echtgenoot is bedreigd en mishandeld. Daarmee heeft zij onjuiste gegevens verstrekt die volgens verweerder de kern van haar relaas raken.
9.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres 1 onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot. Wat eiseres 1 daartegen in heeft gebracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Eiseres 1 heeft aangevoerd dat zij de juiste gegevens naar voren heeft gebracht maar dat haar man, vanwege zijn functie, wellicht de mogelijkheid had om te beschikken over verschillende identiteiten en nationaliteiten, dan wel over valse documenten, en dat zij daarvan niet op de hoogte was. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank worden gevolgd in zijn redenering dat eiseres 1 het verondersteld gebruik van valse documenten niet heeft onderbouwd en dat uit de Duitse stukken blijkt dat de echtgenoot bij zijn asielaanvraag een Kazachs paspoort heeft overgelegd. [9] Er is geen enkele aanwijzing dat het hierbij om een vals document zou gaan. Dit betoog van eiseres 1 slaagt daarom niet
Dat haar man die asielaanvraag heeft ingediend en dat zij daar verder geen bemoeienis mee heeft gehad, heeft verweerder evenmin een afdoende verklaring hoeven vinden. Uit de stukken uit de Duitse procedure en uit de verklaringen van eiseres 1 blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat eiseres 1 zelf een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres 1 heeft verklaard dat zij in Neurenberg bij een soort Duitse IND is geweest, dat haar vingerafdrukken daar zijn afgenomen, dat haar man daar met iemand heeft gesproken, dat zij en de kinderen daarbij aan de zijkant stonden, dat hij alles ging vragen en regelen en dat zij vervolgens een papier heeft ondertekend. [10] Omdat uit het Eurodac-onderzoek verder blijkt dat eiseres 1 op 7 mei 2015 een asielaanvraag heeft ingediend, heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat eiseres 1 de aanvraag zelf heeft ingediend. Anders dan eiseres 1 stelt, heeft verweerder dan ook niet meer relevante stukken uit de Duitse procedure hoeven opvragen.
Omdat eiseres 1 met haar echtgenoot de asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend, heeft verweerder aannemelijk kunnen achten dat zij op de hoogte was van de naam en nationaliteit die haar man opgaf te bezitten en de achternaam die voor de kinderen is opgegeven. Eiseres 1 blijft echter volhouden dat zij niet wist dat haar echtgenoot deze identiteit heeft gebruikt. Verweerder heeft haar dat echter wel mogen tegenwerpen.
Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij daarmee in de eerste procedure onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar echtgenoot, en dat die gegevens de kern van haar relaas raken.
Dat de kinderen en zij eenduidig verklaren over de vader en over wat hen is overkomen heeft voor verweerder geen reden hoeven vormen daaraan voorbij te gaan. Dat geldt ook voor het feit dat de aanvraag in de vorige procedure mede is afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. Het is juist dat de geloofwaardigheid van een asielrelaas destijds op een andere manier werd beoordeeld door verweerder en anders werd getoetst door de rechter dan nu. Dat enkele verschil maakt echter niet dat aan dat oordeel uit de vorige procedure voorbij kan worden gegaan. In dit geval is het relaas in de vorige procedure bovendien ongeloofwaardig geacht omdat eiseres 1 geen documenten heeft meegebracht die de scheiding kunnen ondersteunen en omdat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de totstandkoming van de scheiding, niet valt in te zien dat ze in april 2011 een echtscheidingsverzoek heeft ingediend terwijl haar man in oktober/november 2011 begon te veranderen, niet valt in te zien dat ze stiekem zou kunnen scheiden (dat komt namelijk niet overeen met wat uit openbare bronnen volgt) en het ongerijmd is dat eiseres steeds kon weigeren wat haar man van haar verlangde (hoofddoek, moskeebezoek, bedekte kleding). Dat raakt de kern van haar relaas.
In beroep heeft eiseres 1 een woonverklaring van 22 september 2020 overgelegd waarmee zij heeft willen aantonen dat zij in Ingoesjetië heeft gewoond met de man die de identiteit en nationaliteit heeft zoals zij die in de eerste procedure heeft opgegeven. Verweerder heeft ook in dit document geen aanleiding hoeven zien zijn standpunt te wijzigen. Verweerder heeft er namelijk terecht op gewezen dat onduidelijk is hoe eiseres deze woonverklaring precies heeft verkregen. Uit onderzoek van deze verklaring blijkt verder dat het geen origineel document is, maar een gewaarmerkte kopie. Ook blijkt daaruit dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, de opmaak en afgifte van het onderliggende document. Evenmin kan een uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte of de inhoudelijke juistheid van het document. [11] Verweerder heeft het document ook niet ten onrechte inhoudelijk onjuist geacht. Er staat dat eiseres 1 en haar gezin woonachtig
zijnin de betreffende nederzetting in Ingoesjetië, maar eiseres 1 en haar kinderen verblijven al sinds 2012 in Europa.
9.7
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de tegenwerpingen van verweerder over de onjuiste verklaringen die eiseres 1 heeft afgelegd over de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot, de rechterlijke toets doorstaan. Verder heeft eiseres 1 naast haar eigen verklaringen en het iMMO-rapport, geen overtuigend bewijsmateriaal in de procedure gebracht waarmee de bedreigingen en mishandelingen die zij in Ingoesjetië zou hebben ondergaan kunnen worden onderbouwd. In de eerste procedure is ook geoordeeld dat wat eiseres 1 over de scheidingsprocedure in Ingoesjetië heeft verklaard, niet overeenkomt met de informatie die daarover in openbare bronnen kan worden gevonden. De kwalificatie 'zeer consistent' in het iMMO-rapport houdt verder in dat de geconstateerde verschijnselen meestal worden waargenomen bij de door de vreemdeling gestelde bedreigingen en mishandelingen, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. Onder deze omstandigheden faalt het betoog van eiseres 1 dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar het verband tussen haar medische klachten en de door haar gestelde oorzaak daarvan.
9.8
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het asielrelaas zoals dat in de eerste procedure naar voren is gebracht niet alsnog geloofwaardig heeft hoeven achten. Verweerder heeft het verzoek om bestuurlijke heroverweging daarom kunnen afwijzen.
Ten aanzien van de opvolgende aanvraag
Over de zorgvuldigheid, het FMMU-advies en het iMMO-rapport
10. Anders dan eiseres 1 stelt, wordt in het medisch advies horen en beslissen dat door de FMMU is opgesteld (hierna: het FMMU-advies) van 10 oktober 2018 niet geadviseerd om eiseres 1 niet te horen. Wel zijn er volgens het advies beperkingen waarmee tijdens het horen rekening moet worden gehouden. Ook staat in het advies dat eiseres 1 veel stress heeft, zowel vanwege de onzekerheid over de asielprocedure als vanwege de recente verhuizing, en dat zij onder behandeling is bij de GGZ. In het tweede FMMU-advies van
21 maart 2019 wordt evenmin geadviseerd eiseres 1 niet te horen. Wel worden beperkingen genoemd, wordt gemeld dat eiseres 1 last heeft van psychische klachten en wordt de behandeling bij de GGZ genoemd. Van een tegenstrijdigheid tussen deze adviezen is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. Dat verweerder navraag had moeten omdat de adviezen tegenstrijdig zijn, zoals eiseres 1 heeft aangevoerd, en door dat niet te doen zijn vergewisplicht heeft geschonden, volgt de rechtbank dan ook niet.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de rapporten van gehoor voldoende blijkt dat rekening is gehouden met de relevante beperkingen die er voor het horen bestonden en zoals die in het FMMU-advies staan. De rechtbank wijst daarbij op wat op pagina 3 van het rapport van het aanvullend gehoor is opgenomen over het FMMU-advies, op het ontbreken van aanwijzingen in de rapporten van gehoor dat sprake is van stress of onduidelijkheden, op de mededeling van eiseres aan het einde van het gehoor dat zij tevreden was over het gehoor, en op wat verweerder hierover op pagina 3 van het voornemen heeft opgenomen. Verder blijkt uit de verslagen van de gehoren niet dat eiseres 1 onmiskenbaar niet in staat is geweest haar asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. [12]
12. In het iMMO-rapport wordt over de situatie zoals die bestond ten tijde van de opvolgende aanvraag het volgende geconcludeerd:
De geconstateerde psychische/medische problematiek geeft psychische beperkingen die mogelijk interfereren met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.”
13. De rechtbank stelt vast dat dit niet in tegenspraak is met de conclusie uit het FMMU-advies en dat het iMMO-rapport ook geen afstand neemt van die conclusie. Verder betekent de kwalificatie ‘mogelijk’ dat er psychische problemen zijn die kunnen interfereren, maar dat zij dit niet altijd doen. Omdat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die eiseres 1 had, en er verder ook geen aanwijzingen zijn dat eiseres 1 niet in staat is geweest haar asielrelaas naar voren te brengen, is de conclusie in het iMMO-rapport onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de verklaringen die eiseres 1 heeft afgelegd.
Over de geloofwaardigheid van de ontvoering
14.1
Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om het relaas zoals dat in de vorige procedure naar voren is gebracht alsnog geloofwaardig te achten. Omdat dit relaas volgens de verklaringen van eiseres 1 rechtstreeks verband houdt met de ontvoering uit het azc en het gedwongen vertrek naar Duitsland, heeft verweerder dit niet ten onrechte bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ontvoering betrokken, en zich op het standpunt kunnen stellen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid.
14.2
Verweerder heeft aan de aangifte die eiseres 1 op 28 december 2016 in Nederland heeft gedaan van de ontvoering geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de aangifte enkel is gebaseerd op de verklaringen die eiseres 1 bij die aangifte heeft afgelegd. Verweerder heeft daarbij verder kunnen betrekken dat eiseres 1 meer dan een jaar na de ontvoering aangifte heeft gedaan, terwijl zij geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij daar zolang mee heeft gewacht. Verweerder kan daarom worden gevolgd in zijn redenering dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de ontvoering. Dat eiseres 1 dacht dat zij in Nederland veilig was en daarom in eerste instantie geen aangifte heeft gedaan, heeft verweerder niet hoeven overtuigen. Eiseres 1 was volgens haar verklaringen immers al een keer door haar echtgenoot gevonden. Tenslotte heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat eiseres 1 in de aangifte onjuiste gegevens heeft verstrekt door de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot op te geven die zij ook in de eerste procedure heeft opgegeven.
14.3
Verweerder heeft in dit verband verder van betekenis kunnen achten dat eiseres 1 tijdens de Duitse asielprocedure geen melding heeft gemaakt van de ontvoering of de bescherming van de Duitse autoriteiten heeft gezocht. Dat eiseres 1 altijd in gezelschap van haar echtgenoot was volgt de rechtbank niet. Eiseres 1 heeft immers ook verklaard dat zij in het ziekenhuis heeft gelegen. [13]
14.4
Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de ontvoering ongeloofwaardig is.
Over het inreisverbod
15. Eiseres 1 heeft ook gronden gericht tegen het inreisverbod dat aan haar is opgelegd. Dit inreisverbod is haar opgelegd bij besluit van 14 januari 2020. Verweerder heeft dat besluit aangemerkt als een aanvulling op het besluit van 22 oktober 2019, waarin de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling is afgewezen. Het inreisverbod maakt daarmee geen deel uit van de asielprocedure, zodat de rechtbank deze gronden in het kader van dit beroep onbesproken zal laten.

Het beroep van eiser

Over het gehoor
16. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft toegezegd dat zijn moeder bij het gehoor aanwezig mocht zijn. Bij aanvang van het gehoor werd hem meegedeeld dat zijn moeder niet aanwezig mocht zijn. Daar heeft eiser last van gehad en hij heeft diverse malen om zijn moeder verzocht. Er was tevens geen sprake van een gehoormedewerker die gespecialiseerd was in het afnemen van gehoren bij minderjarigen met zware psychische problematiek.
Verweerder heeft daarom volgens eiser onzorgvuldig gehandeld.
17. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen stuk is te vinden waarin van deze toezegging melding wordt gemaakt. In het rapport van gehoor staat ook niet dat de moeder van eiser toch niet bij het gehoor aanwezig mocht zijn. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat in het gehoor ook geen passages te vinden zijn waarin eiser vraagt om de aanwezigheid van zijn moeder. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in de aanvullingen en correcties op het gehoor hierover ook geen opmerkingen heeft gemaakt. De rechtbank ziet alleen daarom al geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de moeder van eiser niet bij het gehoor aanwezig te laten zijn.
18. Dat eiser psychische problemen heeft is niet in geschil. In het FMMU-advies van 24 april 2019 staat dat de medische klachten beperkingen voor het horen en beslissen kunnen geven en dat er met bepaalde zaken rekening moet worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van gehoor genoegzaam blijkt dat met die beperkingen rekening is gehouden. Over een speciale gehoormedewerker zegt het advies niets, en eiser heeft nadien ook geen informatie overgelegd waaruit zou blijken dat het advies op dit punt tekort is geschoten. Verweerder heeft er in het verweerschrift verder op gewezen dat eiser is gehoord door ervaren medewerkers, die zijn getraind in het horen van zowel kinderen als kwetsbare vreemdelingen. Het betoog van eiser faalt daarom.
Herhaalde aanvraag of niet?
19. Eiser heeft gesteld dat zijn aanvraag geen herhaalde aanvraag is omdat hij nu voor het eerst zelfstandig een aanvraag heeft ingediend. De rechtbank volgt eiser daarin niet. In de eerste procedure had de aanvraag van zijn moeder mede betrekking op eiser en heeft eiser niet zelfstandig een asielrelaas naar voren gebracht. Dat heeft hij in deze procedure wel gedaan. Dat is relevant voor de wijze van afdoening van de asielaanvraag, maar niet voor de vraag of de aanvraag als opvolgend moeten worden aangemerkt. [14] Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht aangemerkt als een opvolgende aanvraag.
Over de geloofwaardigheid van de problemen in Ingoesjetië
20. De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport dat op eiser ziet, niet spreekt over de (on)mogelijkheid om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daarom, maar ook gelet op wat hiervoor onder
Over het gehooris overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de verklaringen die eiser heeft afgelegd.
21. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om het relaas zoals dat door eiseres 1 tijdens de eerste procedure naar voren is gebracht alsnog geloofwaardig te achten. Uit eisers verklaringen volgt dat hij ook zelf problemen met zijn vader heeft gehad, en eiser stelt terecht dat dit zelfstandige asielmotieven zijn. Verweerder heeft in zoverre dan ook ongelijk waar hij stelt dat voor eiser geen sprake is van zelfstandige asielmotieven. Maar de kern waaruit die problemen voortkomen is dezelfde als die waaruit de gestelde problemen van zijn moeder voortkomen: zijn vader is geradicaliseerd in het moslimgeloof en daar heeft het gezin in Ingoesjetië onder geleden. Omdat de relazen van eiseres 1 en eiser op die manier met elkaar verknoopt zijn, heeft verweerder zijn standpunt over het relaas dat zijn moeder naar voren heeft gebracht kunnen betrekken bij het beoordelen van de verklaringen van eiser, en daaraan, juist omdat dit ook de kern van eisers problemen in Ingoesjetië raakt, doorslaggevend gewicht kunnen toekennen.
In het iMMO-rapport wordt geconcludeerd dat de psychische problematiek bij eiser typerend is voor het gestelde relaas. Die kwalificatie betekent dat deze verschijnselen meestal worden waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. In het licht van wat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, en het ontbreken van ander bewijsmateriaal voor de problemen in Ingoesjetië, faalt eisers betoog dat verweerder op basis van deze conclusie nader onderzoek had moeten verrichten naar het verband tussen zijn medische klachten en de door hem gestelde oorzaak daarvan.
22. De rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen van eiser in Ingoesjetië ongeloofwaardig zijn.
Over de geloofwaardigheid van de ontvoering
23. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ontvoering ook betrokken de verklaringen die eiseres 1 over de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot heeft afgelegd, dat zij met het doen van aangifte van de ontvoering die ontvoering niet aannemelijk heeft gemaakt en dat niet valt in te zien dat zij in Duitsland geen melding van de ontvoering heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die verklaringen van eiseres 1 mogen betrekken. Dat verweerder daarmee het relaas van eiser onvoldoende op zijn eigen merites heeft beoordeeld, volgt de rechtbank niet. Zij wijst daarbij op wat zij hiervoor in rechtsoverweging 21 heeft overwogen over de verknooptheid van de relazen van eisers. Eiser heeft uiteraard ook zelf verklaringen afgelegd over de ontvoeringen, maar daarvan heeft verweerder kunnen vinden dat die summier waren en dat deze daarom weinig toevoegen. Voor wat betreft de conclusie die in het iMMO-rapport staat verwijst de rechtbank naar wat zij daarover in overweging 21 heeft overwogen, omdat voor de ontvoering hetzelfde geldt.
24. Verweerder heeft de ontvoering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Conclusie geloofwaardigheid
25. Gezien is het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Over de belangen van het kind
26. Eiser en eiseres 2 hebben een beroep gedaan op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch zijn gesteld over verwestering en over het vaststellen en wegen van het belang van het kind in een procedure. [15] Eisers verblijven al heel lang in Nederland en bij hen is ook sprake van verwestering. De antwoorden op de vragen zijn dus ook voor hen relevant. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard, aldus hun betoog.
27. Dat eisers zich in zekere mate hebben aangepast aan de levensstijl in Nederland acht de rechtbank goed voorstelbaar, maar eisers hebben op geen enkele wijze onderbouwd dat zij om die reden bij terugkeer in Ingoesjetië een risico lopen op vervolging of op ernstige schade. Voor zover die vrees verband houdt met de problemen met hun vader, wijst de rechtbank erop dat het relaas in zoverre ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen, voor zover die hierop zien, af te wachten.
Voor zover eisers met de verwijzing naar die vragen en naar het onderzoek naar hun ontwikkeling dat is opgestart bij het Onderzoeks- en expertisecentrum voor kinderen en vreemdelingenrecht van de Rijksuniversiteit Groningen betogen dat zij bij terugkeer naar Rusland ontwikkelingsschade zullen oplopen vanwege hun langdurige verblijf in Nederland, faalt dit betoog. Volgens vaste rechtspraak valt dergelijke schade namelijk buiten de werkingssfeer van de Kwalificatierichtlijn. [16] Die schade kan dus niet leiden tot een asielvergunning en daarom speelt zij in deze procedure geen rol.
Over de belangen van het kind heeft de Afdeling eerder geoordeeld [17] dat artikel 3 van het IVRK [18] rechtstreekse werking heeft voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen over kinderen de belangen van die kinderen dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank ziet in de gestelde prejudiciële vragen vooralsnog geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling.
Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met die belangen volgt de rechtbank hen daarin niet. Uit de gehoren en de besluiten blijkt dat de belangen onder ogen zijn gezien. Dat verweerder de aanvragen van eiser en eiseres 2 heeft afgewezen betekent niet dat met die belangen geen rekening is gehouden.

Het beroep van eiseres 2

28. Ook eiseres 2 heeft verklaard dat zij in Ingoesjetië problemen heeft gehad met haar vader vanwege zijn radicalisering en ook zij heeft verklaard dat zij door haar vader is ontvoerd naar Duitsland. Verweerder heeft dat ongeloofwaardig geacht om dezelfde redenen die verweerder heeft gebruikt om het relaas van eiser ongeloofwaardig te achten. Eiseres 2 heeft geen specifieke gronden aangevoerd in relatie tot de verklaringen die zij over de problemen in Ingoesjetië en de ontvoering heeft afgelegd en het standpunt van verweerder daarover. De rechtbank volstaat daarom met een verwijzing naar haar overwegingen over eiser en concludeert dat verweerder het relaas van eiseres 2 niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
29.1
Eiseres 2 heeft in beroep, bij brief van 14 februari 2022, verwezen naar informatie over vrouwenbesnijdenis in Ingoesjetië. Ter zitting heeft eiseres 2 verklaard dat zij bij terugkeer naar Ingoesjetië voor besnijdenis vreest.
29.2
Voor zover eiseres 2 dit plaatst in de context van de problemen die zij met haar vader heeft gehad, faalt haar betoog, alleen al omdat het relaas op dat punt ongeloofwaardig is geacht.
29.3
Voor zover eiseres 2 dit naar voren brengt omdat zij hoe dan ook bij terugkeer naar Ingoesjetië vreest voor besnijdenis, is dit een asielmotief dat voor het eerst in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank moet een dergelijk motief in beginsel bij de beoordeling van het beroep betrekken. [19] De feiten die aan dit asielmotief ten grondslag liggen, dateren echter van voor het besluit op de aanvraag. Eiseres 2 heeft geen verklaring gegeven waarom zij dit niet al in de bestuurlijke fase, dus voordat het besluit werd genomen, naar voren heeft gebracht. Omdat eiseres 2 daarvoor geen verklaring heeft gegeven, kan haar daarvan een verwijt worden gemaakt. Daarmee is er sprake van een zogenaamd achtergehouden asielmotief. [20] Het beoordelen van dit asielmotief in deze procedure zal de zaak naar het oordeel van de rechtbank ontoelaatbaar vertragen. Daarbij laat de rechtbank tevens wegen dat de beroepen van eisers al op 4 september 2020 zijn ingediend en dat de uitkomst van deze beroepen ook van betekenis is voor de zaken waarin het gaat om de Afsluitingsregeling. De rechtbank zal dit asielmotief daarom niet bij de beoordeling van het beroep betrekken. Dat betekent dat eiseres 2 een nieuwe aanvraag zal moeten indienen als zij dit asielmotief beoordeeld wil krijgen.
Conclusie ten aanzien van de beroepen
30. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
31. De aanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. M.M. Vollebregt -Kuipers en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr.M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Besluit van 5 oktober 2012.
2.Rechtbank Den Haag zittingsplaats Den Bosch van 4 juni 2013 (Awb 12/32133) en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 6 december 2013 (201305365/1/V2).
3.instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
4.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
5.Afdeling 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085.
6.Afdeling 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085 9 (r.o. 11.1).
7.Het onderzoeksrapport van de Liaison Officer in Duitsland van 24 september 2018.
8.IOM-verklaring 20 augustus 2018.
9.Claimverzoek Duitse autoriteiten van 31 juli 2015.
10.Rapport aanvullend gehoor 25 april 2018, p. 10 en 11.
11.Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 3 februari 2022.
12.Vgl. Afdeling 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086.
13.Rapport nader gehoor, p.8.
14.Afdeling 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815.
15.zie de uitspraak van 23 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7884.
16.Afdeling 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815 en Hof van Justitie van de Europese Unie 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452 (M’Bodj).
17.bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:414.
18.Verdrag inzake de rechten van het kind.
19.Afdeling 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.
20.Zie ook de in noot 19 vermelde uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019.