Het beroep van eiser
16. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft toegezegd dat zijn moeder bij het gehoor aanwezig mocht zijn. Bij aanvang van het gehoor werd hem meegedeeld dat zijn moeder niet aanwezig mocht zijn. Daar heeft eiser last van gehad en hij heeft diverse malen om zijn moeder verzocht. Er was tevens geen sprake van een gehoormedewerker die gespecialiseerd was in het afnemen van gehoren bij minderjarigen met zware psychische problematiek.
Verweerder heeft daarom volgens eiser onzorgvuldig gehandeld.
17. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen stuk is te vinden waarin van deze toezegging melding wordt gemaakt. In het rapport van gehoor staat ook niet dat de moeder van eiser toch niet bij het gehoor aanwezig mocht zijn. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat in het gehoor ook geen passages te vinden zijn waarin eiser vraagt om de aanwezigheid van zijn moeder. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in de aanvullingen en correcties op het gehoor hierover ook geen opmerkingen heeft gemaakt. De rechtbank ziet alleen daarom al geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de moeder van eiser niet bij het gehoor aanwezig te laten zijn.
18. Dat eiser psychische problemen heeft is niet in geschil. In het FMMU-advies van 24 april 2019 staat dat de medische klachten beperkingen voor het horen en beslissen kunnen geven en dat er met bepaalde zaken rekening moet worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van gehoor genoegzaam blijkt dat met die beperkingen rekening is gehouden. Over een speciale gehoormedewerker zegt het advies niets, en eiser heeft nadien ook geen informatie overgelegd waaruit zou blijken dat het advies op dit punt tekort is geschoten. Verweerder heeft er in het verweerschrift verder op gewezen dat eiser is gehoord door ervaren medewerkers, die zijn getraind in het horen van zowel kinderen als kwetsbare vreemdelingen. Het betoog van eiser faalt daarom.
Herhaalde aanvraag of niet?
19. Eiser heeft gesteld dat zijn aanvraag geen herhaalde aanvraag is omdat hij nu voor het eerst zelfstandig een aanvraag heeft ingediend. De rechtbank volgt eiser daarin niet. In de eerste procedure had de aanvraag van zijn moeder mede betrekking op eiser en heeft eiser niet zelfstandig een asielrelaas naar voren gebracht. Dat heeft hij in deze procedure wel gedaan. Dat is relevant voor de wijze van afdoening van de asielaanvraag, maar niet voor de vraag of de aanvraag als opvolgend moeten worden aangemerkt.Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht aangemerkt als een opvolgende aanvraag.
Over de geloofwaardigheid van de problemen in Ingoesjetië
20. De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport dat op eiser ziet, niet spreekt over de (on)mogelijkheid om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daarom, maar ook gelet op wat hiervoor onder
Over het gehooris overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de verklaringen die eiser heeft afgelegd.
21. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om het relaas zoals dat door eiseres 1 tijdens de eerste procedure naar voren is gebracht alsnog geloofwaardig te achten. Uit eisers verklaringen volgt dat hij ook zelf problemen met zijn vader heeft gehad, en eiser stelt terecht dat dit zelfstandige asielmotieven zijn. Verweerder heeft in zoverre dan ook ongelijk waar hij stelt dat voor eiser geen sprake is van zelfstandige asielmotieven. Maar de kern waaruit die problemen voortkomen is dezelfde als die waaruit de gestelde problemen van zijn moeder voortkomen: zijn vader is geradicaliseerd in het moslimgeloof en daar heeft het gezin in Ingoesjetië onder geleden. Omdat de relazen van eiseres 1 en eiser op die manier met elkaar verknoopt zijn, heeft verweerder zijn standpunt over het relaas dat zijn moeder naar voren heeft gebracht kunnen betrekken bij het beoordelen van de verklaringen van eiser, en daaraan, juist omdat dit ook de kern van eisers problemen in Ingoesjetië raakt, doorslaggevend gewicht kunnen toekennen.
In het iMMO-rapport wordt geconcludeerd dat de psychische problematiek bij eiser typerend is voor het gestelde relaas. Die kwalificatie betekent dat deze verschijnselen meestal worden waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. In het licht van wat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, en het ontbreken van ander bewijsmateriaal voor de problemen in Ingoesjetië, faalt eisers betoog dat verweerder op basis van deze conclusie nader onderzoek had moeten verrichten naar het verband tussen zijn medische klachten en de door hem gestelde oorzaak daarvan.
22. De rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen van eiser in Ingoesjetië ongeloofwaardig zijn.
Over de geloofwaardigheid van de ontvoering
23. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ontvoering ook betrokken de verklaringen die eiseres 1 over de identiteit en nationaliteit van haar echtgenoot heeft afgelegd, dat zij met het doen van aangifte van de ontvoering die ontvoering niet aannemelijk heeft gemaakt en dat niet valt in te zien dat zij in Duitsland geen melding van de ontvoering heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die verklaringen van eiseres 1 mogen betrekken. Dat verweerder daarmee het relaas van eiser onvoldoende op zijn eigen merites heeft beoordeeld, volgt de rechtbank niet. Zij wijst daarbij op wat zij hiervoor in rechtsoverweging 21 heeft overwogen over de verknooptheid van de relazen van eisers. Eiser heeft uiteraard ook zelf verklaringen afgelegd over de ontvoeringen, maar daarvan heeft verweerder kunnen vinden dat die summier waren en dat deze daarom weinig toevoegen. Voor wat betreft de conclusie die in het iMMO-rapport staat verwijst de rechtbank naar wat zij daarover in overweging 21 heeft overwogen, omdat voor de ontvoering hetzelfde geldt.
24. Verweerder heeft de ontvoering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Conclusie geloofwaardigheid
25. Gezien is het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Over de belangen van het kind
26. Eiser en eiseres 2 hebben een beroep gedaan op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch zijn gesteld over verwestering en over het vaststellen en wegen van het belang van het kind in een procedure.Eisers verblijven al heel lang in Nederland en bij hen is ook sprake van verwestering. De antwoorden op de vragen zijn dus ook voor hen relevant. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard, aldus hun betoog.
27. Dat eisers zich in zekere mate hebben aangepast aan de levensstijl in Nederland acht de rechtbank goed voorstelbaar, maar eisers hebben op geen enkele wijze onderbouwd dat zij om die reden bij terugkeer in Ingoesjetië een risico lopen op vervolging of op ernstige schade. Voor zover die vrees verband houdt met de problemen met hun vader, wijst de rechtbank erop dat het relaas in zoverre ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen, voor zover die hierop zien, af te wachten.
Voor zover eisers met de verwijzing naar die vragen en naar het onderzoek naar hun ontwikkeling dat is opgestart bij het Onderzoeks- en expertisecentrum voor kinderen en vreemdelingenrecht van de Rijksuniversiteit Groningen betogen dat zij bij terugkeer naar Rusland ontwikkelingsschade zullen oplopen vanwege hun langdurige verblijf in Nederland, faalt dit betoog. Volgens vaste rechtspraak valt dergelijke schade namelijk buiten de werkingssfeer van de Kwalificatierichtlijn.Die schade kan dus niet leiden tot een asielvergunning en daarom speelt zij in deze procedure geen rol.
Over de belangen van het kind heeft de Afdeling eerder geoordeelddat artikel 3 van het IVRKrechtstreekse werking heeft voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen over kinderen de belangen van die kinderen dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank ziet in de gestelde prejudiciële vragen vooralsnog geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling.
Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met die belangen volgt de rechtbank hen daarin niet. Uit de gehoren en de besluiten blijkt dat de belangen onder ogen zijn gezien. Dat verweerder de aanvragen van eiser en eiseres 2 heeft afgewezen betekent niet dat met die belangen geen rekening is gehouden.