ECLI:NL:RVS:2022:145

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
202004908/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen gesubsidieerde rechtsbijstand wegens bedrijfsmatig handelen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvragen van [appellant] werden afgewezen op basis van het argument dat het rechtsbelang dat aan de aanvragen ten grondslag lag, betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De zaak betreft drie civiele procedures waarin [appellant], handelend onder de naam [bedrijf], een geldbedrag vorderde van [accountbedrijf] en een accountant wegens onjuist fiscaal advies en fouten bij belastingaangiftes. Daarnaast vorderde [appellant] een bedrag van de [maatschap] omdat deze had nagelaten een toevoeging aan te vragen voor de twee eerdergenoemde procedures.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder de afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand bevestigd, en [appellant] ging in hoger beroep. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvragen om toevoeging betrekking hadden op bedrijfsmatig handelen. De rechtbank stelde vast dat de vermeende gebrekkige fiscale dienstverlening voortkwam uit het feit dat [appellant] als eigenaar van een eenmanszaak handelde. De rechtbank concludeerde dat de geschillen niet als privébelang konden worden aangemerkt, maar als geschillen die voortvloeien uit zakelijk handelen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht had geweigerd om gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen, omdat de aanvragen betrekking hadden op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De kosten van rechtsbijstand konden daarom niet op algemene middelen worden afgewend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

202004908/1/A2.
Datum uitspraak: 19 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 1 september 2020 in zaak nr. 20/827 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten met verzenddata 26 september 2019 heeft de raad de aanvragen van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Rechtsbijstandverlener mr. E.J. Luursema heeft op 6 september 2019 de raad verzocht om een toevoeging voor zijn cliënt [appellant] voor het voeren van drie civiele procedures bij de rechtbank. Bij de aanvraag zijn drie concept dagvaardingen overgelegd waarin [appellant], steeds handelend onder de naam [bedrijf], een geldbedrag vordert van het [accountbedrijf] en van een bij dat bedrijf werkzame accountant, wegens het geven van onjuist fiscaal advies en het maken van fouten bij het doen van belastingaangiftes. Daarnaast heeft [appellant] van de [maatschap] een geldbedrag gevorderd omdat deze heeft nagelaten een toevoeging aan te vragen voor de twee hiervoor genoemde procedures.
Besluitvorming
2.       Bij afzonderlijke besluiten met verzenddata 26 september 2019, gehandhaafd bij het besluit van 10 februari 2020, heeft de raad de aanvragen afgewezen. De raad heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het rechtsbelang waarop de aanvragen betrekking hebben de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Volgens de raad vloeien alle rechtszaken voort uit bedrijfsmatig handelen. Daarom zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), de aanvragen voor een toevoeging afgewezen.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarop de aanvragen om toevoeging betrekking hebben, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. De vermeende gebrekkige fiscale dienstverlening, waarover de geschillen gaan, heeft betrekking op het niet benutten van belastingfaciliteiten waarover [appellant] kon beschikken in zijn hoedanigheid als eigenaar van een eenmanszaak, zoals onder meer de mogelijkheid om huurkosten van zijn woning in aftrek te brengen op de fiscale winst en wel door het huurrecht als bedrijfsvermogen te etiketteren. Dat fouten zouden zijn gemaakt in zijn belastingaangifte als privépersoon vindt dus zijn oorzaak in de omstandigheid dat hij als natuurlijke persoon ook eigenaar is van een eenmanszaak. Volgens de rechtbank zijn de desbetreffende geschillen dus ontstaan als gevolg van zakelijk handelen in het kader van het bedrijf van [appellant]. Deze geschillen zijn volgens de rechtbank ook geen geschillen met de belastingdienst over zijn aanslag inkomstenbelasting, maar een geschil met fiscaal adviseurs/accountants over gebrekkige fiscale dienstverlening.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier ook niet de situatie aan de orde, waarin de geschillen betrekking hebben op het privébelang van [appellant], zijnde het hebben van een dak boven je hoofd. Het hierover gevoerde beleid van de raad is daarom niet van toepassing.
Wettelijk kader
4.       Artikel 12, tweede lid, van de wet op de rechtsbijstand luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…];
e. het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1º. voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2º. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed;
[…]."
In de werkinstructie "Bedrijfsmatig handelen" staat onder het kopje "Herkennen aanvragen met een bedrijfsmatig c.q. zakelijk karakter" het volgende vermeld:
"Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid met een winststreven. Vanaf het moment dat aanvrager commerciële activiteiten ontplooit in het kader van een zelfstandig beroep of bedrijf, is sprake van bedrijfsvoering en toets je een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand aan artikel 12 lid 2 sub e Wrb.
Er kan sprake zijn van een zelfstandig beroep en handelen op zakelijke basis dan wel deelname aan het commerciële handelsverkeer zonder dat rechtzoekende is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Als duidelijk is dat het rechtsbelang gelegen is in de privésfeer, dan toets je niet aan artikel 12 lid 2 sub e Wrb, maar wel aan de andere criteria van de Wrb. Voorbeeld: Het aanvechten van een aanslag inkomstenbelasting, waarbij de aanslag de natuurlijke persoon betreft.
Oorsprong geschil
De oorsprong van het geschil is bepalend. Komt het geschil voort uit of hangt het samen met een zakelijk geschil, dan is sprake van een bedrijfsmatig geschil. Handvatten ter herkenning zijn (opsomming niet limitatief, maar indicatief):
•       aard van de zaak: verbintenissenrecht, huur bedrijfsruimte,
wanprestatie vergunningen, aanzienlijke bankgaranties/ borgstellingen, intellectueel eigendom, faillissement in privé door bedrijfsschulden.
[…]
Bij een geschil over een gecombineerde woon- en bedrijfsruimte gaat het privébelang voor en toets je niet op bedrijfsmatig. Het belang is hierbij het dak boven het hoofd.
[…]"
Hoger beroep en de beoordeling ervan
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de raad is gevolgd in de beslissing van de raad dat het rechtsbelang waarop de aanvraag om toevoeging betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Volgens [appellant] heeft zijn voormalig accountant [accountbedrijf] in de loop der jaren in zijn fiscale dienstverlening enkele fouten gemaakt. De fouten zijn gemaakt in zijn belastingaangiftes als privépersoon en niet bij het opmaken van bijvoorbeeld de jaarrekeningen. Hierdoor liggen de geschillen volgens [appellant] in zijn privésfeer.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:207) is voor de beantwoording van de vraag of artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing vindt, bepalend of het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft ziet op een belang dat is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1369) ziet die bepaling ook op het geval dat rechtsbijstand is verzocht ter zake van een rechtsbelang dat voortvloeit uit een niet langer uitgeoefend zelfstandig beroep of bedrijf.
5.2.    Het oordeel van de rechtbank hierover en de hierboven weergegeven overwegingen die daartoe hebben geleid, worden onderschreven. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen vinden de vermeende fouten in de belastingaangifte van [appellant] als privépersoon zijn oorzaak in de omstandigheid dat hij als natuurlijk persoon eigenaar is van een eenmanszaak.
6.       Verder betoogt [appellant] dat het gaat om een geschil over een aanslag inkomstenbelasting. Daarom zou het blijkens het beleid van de raad, neergelegd in de werkinstructie Bedrijfsmatig handelen, gaan om een privébelang.
6.1.    Ook het oordeel hierover van de rechtbank wordt onderschreven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het hier in wezen gaat om een geschil met accountants over hun dienstverlening en dat het geschil daarom niet als privébelang kan worden aangemerkt. De Afdeling heeft eerder in een vergelijkbaar geval geoordeeld (uitspraak van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5198), dat een dergelijk geschil zijn oorzaak vindt in bedrijfsmatig handelen.
7.       Tot slot betoogt [appellant] dat volgens de werkinstructie Bedrijfsmatig handelen privébelang boven bedrijfsmatig belang gaat bij een geschil over een gecombineerde woon- en bedrijfsruimte. Volgens [appellant] hebben de geschillen ook betrekking op zijn woonruimte en dus is er volgens hem sprake van een privébelang.
7.1.    Ook hierover heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een geschil dat betrekking heeft op de gecombineerde woon- en bedrijfsruimte zelf. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht gaat het daarbij om een situatie, waarbij een geschil ontstaat over de vraag of een ondernemer in zijn woning kan blijven wonen. Op dat moment gaat het belang van een dak boven het hoofd voor en wordt het aangemerkt als een privébelang. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
8.       Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het geschil zijn oorzaak vindt in bedrijfsmatig handelen. Hierdoor kunnen de rechtsbijstandskosten niet worden afgewend op algemene middelen.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
10.     Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022
97-995