201100445/1/H2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2010 in zaak nr. 10/933 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2010, verzonden op 3 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1˚ voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2˚ het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op een andere wijze kunnen worden vergoed.
2.1.1. In de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is het volgende vermeld: "Rechtsbijstand wordt verstrekt aan degenen die geacht worden zelf de kosten daarvan niet of niet volledig te kunnen dragen. Ook rechtspersonen en natuurlijke personen die een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefenen kunnen in een situatie terecht komen waarin zij rechtsbijstand nodig hebben. Voorzover het bij zelfstandigen gaat om rechtsbelangen die niet in verband staan met hun beroep of bedrijf, bijvoorbeeld bij een verzoek om echtscheiding, verkeren zij in dezelfde positie als alle andere natuurlijke personen die een dergelijke procedure aanhangig willen maken. Zij komen, indien zij minder draagkrachtig zijn, voor rechtsbijstand in aanmerking. Voorzover die rechtsbelangen echter de uitoefening van hun beroep of bedrijf betreffen, komt hun situatie overeen met die van een als rechtspersoon georganiseerde onderneming. Het kan naar ons oordeel niet zo zijn dat de rechtsbijstandkosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende worden afgewenteld op de overheid. Deelname aan het economisch leven brengt nu eenmaal risico's met zich. De ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, kan voor dit soort risico's reserveren of zich verzekeren. Voor hem zijn de kosten van rechtsbijstand bovendien een fiscale aftrekpost. Om deze redenen worden, zoals ook thans het geval is, rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitoefening betreffen, van rechtsbijstand uitgesloten. Deze bepaling geldt zowel voor de natuurlijke persoon als de rechtspersoon." (Kamerstukken II 1992/93, 22 609, nr. 6, blz. 12).
2.2. [appellant] heeft zich in 1995/1996 door een accountant laten adviseren over een constructie met en de aankoop van een zogenaamde "turbo-B.V." Op 4 december 2008 heeft hij een aanvraag om toevoeging ingediend in verband met een aansprakelijkstelling voor schade die hij heeft geleden als gevolg van de advisering door deze accountant.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft de raad de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf door [appellant] betreft en de voortzetting van diens onderneming niet afhankelijk is van de aangevraagde rechtsbijstand, nu hij nog steeds zijn activiteiten als fotograaf kan uitoefenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rechtsbelang ter zake waarvan de aanvraag is ingediend, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf betreft. Hij voert aan dat het rechtsbelang waarop zijn aanvraag betrekking heeft een privébelang betreft, omdat hij voor de constructie met de "turbo B.V." privéschulden heeft gemaakt.
2.3.1. Het betoog faalt. Niet in geschil is dat deze constructie erop was gericht om minder inkomstenbelasting te betalen, onder meer door verliezen van de fotostudio van [appellant] te compenseren. Het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, vloeit dan ook voort uit de bedrijfsvoering. Dat [appellant], die een eenmanszaak heeft gedreven, privé aansprakelijk is voor schulden, doet hier niet aan af. Schulden behoren tot het gebruikelijke risico van een zelfstandig ondernemer. Zoals in de memorie van antwoord bij de Wrb wordt opgemerkt, kan de ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, voor dit soort risico's reserveren of zich verzekeren.
2.3.2. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hetgeen hij heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het voortbestaan van zijn bedrijf afhankelijk was van de aangevraagde rechtsbijstand. [appellant] heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat de voortzetting of in zijn woorden, de doorstart van zijn bedrijf, afhankelijk is van de aangevraagde rechtsbijstand nu van staking van zijn bedrijf niet is gebleken omdat hij zijn activiteiten als fotograaf nog steeds kan uitoefenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011