ECLI:NL:RVS:2015:207

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
201405779/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2014, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een toevoeging door de raad voor rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. De aanvraag werd afgewezen op 8 oktober 2013, omdat de raad van mening was dat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking had, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betrof. Dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit van 6 januari 2014, waarin het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had geoordeeld dat het belang van [appellant] voortkwam uit zijn rol als bestuurder van de stichting "MB Stichting", die de onderneming dreef. [appellant] betoogde dat de publicatie op de website van AT5 hem in een privébelang had geraakt, waardoor hij niet meer succesvol kon solliciteren. Hij stelde dat de stichting de onderneming dreef en niet hijzelf, maar de rechtbank oordeelde dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van de aanvraag was ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 december 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. H.J. Menger. De raad werd vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.

Uitspraak

201405779/1/A2.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2014 in zaak nr. 14/946 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J. Menger, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
2. [appellant] heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij op de website van AT5 ten onrechte wordt beschuldigd van oplichting, waarvoor hij in een procedure rectificatie wil eisen. Aan het besluit van 8 oktober 2013, gehandhaafd bij dat van 6 januari 2014, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het verzoek van [appellant] betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Daartoe heeft de raad in aanmerking genomen dat het geschil waarop de aanvraag om een toevoeging ziet is ontstaan in het kader van de door de stichting "MB Stichting" (hierna: de stichting) gedreven onderneming. Dat [appellant] ook privé hinder zou ondervinden, doet daaraan niet af, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang waarop de aanvraag om een toevoeging ziet de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Hij betoogt daartoe dat hij door de publicatie van AT5 is geraakt in een zuiver privébelang, nu het hierdoor onmogelijk is geworden om succesvol te solliciteren. [appellant] voert voorts aan dat niet hij, maar de stichting een onderneming heeft gedreven. Weliswaar had hij als bestuurder van de stichting zeggenschap over de onderneming, maar hij was niet gerechtigd tot het resultaat daarvan, aldus [appellant].
3.1. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 (in zaak nr. 200707244/1/A2) is voor de beantwoording van de vraag of artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing vindt, bepalend of het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft ziet op een belang dat is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.
[appellant] was de enige bestuurder van de stichting en zou de in de beschuldigingen genoemde activiteiten in het kader van de door de stichting gedreven onderneming hebben verricht. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het belang waarop de aanvraag ziet, is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De rechtbank heeft terecht niet van belang geacht of [appellant] gerechtigd was tot het resultaat van de door de stichting gedreven onderneming, nu dit niet kan afdoen aan de hoedanigheid van bestuurder waarin [appellant] bij de procedure betrokken is.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
480-799.