ECLI:NL:RVS:2021:287
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- C.J. Borman
- C.M. Wissels
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 24 juli 2020 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 31 januari 2020 de aanvraag van de vreemdeling opnieuw afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 februari 2021 geoordeeld dat de staatssecretaris in zijn grief terecht aanvoert dat hij de meerderjarigheid van de vreemdeling mocht meewegen als nieuw gebleken feit. Echter, de enkele motivering dat de vreemdeling bij terugkeer naar Gambia geen problemen meer te verwachten heeft, is onvoldoende. De staatssecretaris moet onderzoeken of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit heeft de vreemdeling in dit geval niet gedaan, waardoor de rechtbank terecht geen aanleiding zag om de rechtsgevolgen van het besluit van 31 januari 2020 in stand te laten.
Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.