ECLI:NL:RBDHA:2023:17025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.18899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en risico op ernstige schade bij terugkeer naar Guinee

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Guineese nationaliteit, heeft op 14 november 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 1 juni 2023 afgewezen als ongegrond. Eiser stelt dat hij stelselmatig is mishandeld door zijn stiefmoeder en vreest bij terugkeer naar Guinee voor ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de opvangmogelijkheden voor eiser tijdens zijn minderjarigheid, zoals vereist door het arrest TQ. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen, rekening houdend met de vraag of er adequate opvang voor eiser beschikbaar is in Guinee en of er met terugwerkende kracht reden is om een buitenschuldvergunning te verlenen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij de termijn voor het nemen van een nieuw besluit overschrijdt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Guineese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2002. Hij heeft op 14 november 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 1 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Aan het bestreden besluit zijn verschillende besluiten voorafgegaan. Bij besluit van 23 maart 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen als ongegrond. Dat besluit is vernietigd bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2020 (NL20.8930). Op 23 juni 2021 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit genomen. De asielaanvraag is opnieuw afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris heeft laatstgenoemd besluit ingetrokken op 11 oktober 2021. Op 28 maart 2022 heeft de staatssecretaris vervolgens opnieuw beslist op de asielaanvraag. Dit besluit is op 28 oktober 2022 ingetrokken. Vervolgens is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep is gericht en waarover deze uitspraak gaat. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld gelijktijdig met het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen (NL23.10733). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is.
2.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij na het overlijden van zijn vader is geslagen en stelselmatig is mishandeld door de tweede vrouw van zijn vader, zijn stiefmoeder. Eisers eigen moeder woonde in hetzelfde huis, maar kon eiser niet verdedigen, omdat zij ziek was. Eiser stelt dat zijn stiefmoeder hem heeft proberen te vergiftigen en bij terugkeer vreest hij dat zij hem alsnog zal vermoorden.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Betrokkene stelt dat zijn stiefmoeder hem heeft vergiftigd en wil vermoorden bij terugkeer naar land van herkomst;
Stelselmatige mishandeling door stiefmoeder.
De staatssecretaris heeft het eerste en derde element geloofwaardig geacht. De staatssecretaris vindt het tweede relevante element niet geloofwaardig.
4.1.
Volgens de staatssecretaris heeft eiser geen recht op een verblijfsvergunning asiel en voldoet hij niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers). De rechtbank duidt een dergelijk vergunning hierna aan als ‘buitenschuldvergunning’.
Omvang van geding
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
5.1.
Eiser heeft tijdens de zitting aangegeven dat de (on)geloofwaardigheid van de relevante elementen niet ter discussie staat, evenmin als de vraag of eiser als verdragsvluchteling had moeten worden aangemerkt.
6. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser bij uitzetting naar Guinee een reëel risico op ernstige schade loopt en of hij daarom een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) moet krijgen. Daarnaast is in geschil of aan eiser een buitenschuldvergunning moet worden verleend.
Reëel risico op ernstige schade
7. Eiser betoogt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt en dat er een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is. De beoordeling moet volgens eiser plaatsvinden alsof hij nog minderjarig is, omdat het door de trage en onjuiste besluitvorming van de staatssecretaris komt dat hij inmiddels meerderjarig is. Bovendien is er volgens eiser ook als meerderjarige nog steeds geen bescherming mogelijk tegen de dreigende schending van artikel 3 EVRM. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar een advies van dr. Kenny, een professor antropologie aan de universiteit van Missouri. Uit dit rapport blijkt volgens eiser onder andere dat hij in zijn cultuur - hij behoort tot de SuSu bevolkingsgroep - nog als minderjarige wordt gezien. Eiser geeft aan zich niet te kunnen beschermen tegen het geweld van zijn stiefmoeder en er is geen bescherming mogelijk van zijn zieke moeder, de autoriteiten of andersoortige instanties. Ook is het niet mogelijk om elders in Guinee een bestaan op te bouwen.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het toetsingskader is gewijzigd nu eiser meerderjarig is geworden. Voor de staatssecretaris weegt het Thematisch Ambtsbericht inzake Guinee zwaarder dan het rapport van Kenny. De staatssecretaris verwijst naar de Guineese Code Civil en de Code l’Enfant, waaruit blijkt dat een persoon meerderjarig is als hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, dat dan geldige rechtshandelingen kunnen worden verricht en dat een meerderjarige zelfstandig aangifte kan doen van huiselijk geweld. Nu eiser meerderjarig is, verwacht de staatssecretaris dat hij zich aan het geweld van zijn schoonmoeder kan onttrekken door aangifte te doen of zich elders in Guinee te vestigen. Volgens de staatssecretaris zijn er voor eiser mogelijkheden om in zijn bestaan te voorzien en kan eiser terugvallen op een netwerk van betrokkenen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat sprake moet zijn van een reëel risico op ernstige schade om in aanmerking te komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dat de schoonmoeder eiser heeft mishandeld, wordt door de staatssecretaris niet betwist. Het punt van geschil is of de geloofwaardig bevonden stelselmatige mishandeling die eiser eerder heeft ondergaan, ook nu eiser meerderjarig is zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Guinee geen reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank stelt vast dat door de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting is aangegeven dat de objectiviteit van professor Kenny, anders dan in het bestreden besluit is aangegeven, niet in twijfel wordt getrokken. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris meer gewicht heeft mogen toekennen aan het Thematisch Ambtsbericht Guinee (het thematisch ambtsbericht) dan aan de rapportage van professor Kenny, gezien de wijze van totstandkoming ervan, waaronder de (geactualiseerde) raadpleging van diverse bronnen op basis waarvan het ambtsbericht is tot stand gekomen. De argumenten van Kenny zijn in het bestreden besluit en ter zitting voldoende weerlegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris belang mogen hechten aan het feit dat eiser inmiddels meerderjarig is. [1] De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op zijn leeftijd, zelfstandig rechtshandelingen kan verrichten, aangifte van huiselijk geweld kan doen en zich kan onttrekken aan de mishandeling van zijn schoonmoeder en elders in Guinee een bestaan kan opbouwen. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling verder niet ten onrechte betrokken er een groep SuSu is die op een andere manier aan inkomen komt dan door land te bewerken en dat eiser beschikt over een netwerk van betrokkenen waarop hij kan terugvallen. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte aangegeven dat de vrees van eiser om in de toekomst blootgesteld te worden aan geweld en sociale uitsluiting een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Het landenbeleid inzake Guinee geeft geen aanleiding om anders te oordelen.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid
9. Volgens eiser onthoudt de staatssecretaris hem ten onrechte een buitenschuld-vergunning. Als tijdig was beslist, had eiser tijdens zijn minderjarigheid een buitenschuldvergunning gekregen, omdat er geen adequate opvang was. Eisers moeder kan hem niet beschermen tegen het huiselijk geweld van de stiefmoeder. In het opvanghuis La Maison du Bonheur werden eerst alleen jonge kinderen opgevangen en het opvanghuis voor oudere kinderen is pas in 2020 geopend. Eiser verwijst naar het rapport van dr. Kenny en stelt dat er geen opvangmogelijkheden zijn voor slachtoffers van huiselijk geweld en dat er geen organisaties zijn die hem zullen ondersteunen.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning, omdat hij inmiddels meerderjarig is en er onderzocht is of er na terugkeer adequate opvang is. Eiser kan terugkeren naar de wooneenheid waar hij met vrienden woonde, op het terrein waar ook zijn moeder woonde en daarnaast is er het opvanghuis La Maison du Bonheur.
9.2.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest TQ [2] van het Hof van Justitie en uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) [3] volgt dat de staatssecretaris voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een amv’er de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de staatssecretaris meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De staatssecretaris moet zich er in dat kader van overtuigen dat er voor de amv’er adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
9.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat, op het moment dat een amv’er meerderjarig is geworden, de staatssecretaris niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om dat in het concrete geval aan te tonen. De staatssecretaris moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de staatssecretaris moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid voor amv’ers zou zijn toegekomen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid. [4]
9.4.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat eiser een niet begeleide-minderjarige was toen hij zijn asielaanvraag indiende op 14 november 2018. Tussen het moment van de aanvraag en de datum waarop eiser meerderjarig werd, 2 oktober 2020, zat bijna twee jaar. In het verweerschrift van 20 september 2023 heeft de staatssecretaris aangegeven dat op 28 oktober 2022 tot intrekking van het besluit van 28 maart 2022 is overgegaan, omdat uit een uitspraak van de Afdeling bleek dat het standpunt dat aan toetsing van het amv-buitenschuldbeleid niet wordt toegekomen niet houdbaar is. Ter zitting is door de gemachtigde van de staatssecretaris bevestigd dat pas na de Afdelingsuitspraak naar aanleiding van het TQ-arrest concreet onderzoek is gedaan naar adequate opvang, maar dat uit de verklaringen van eiser tijdens de gehoren eerder al was gebleken dat er adequate opvang mogelijk was.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen onder 9.4 is overwogen voortvloeit dat tijdens de minderjarigheid van eiser geen onderzoek als bedoeld in het TQ-arrest is gedaan naar de adequate opvang. Het afnemen van een aanmeldgehoor en een nader gehoor waarin eiser is gevraagd naar zijn familie- en gezinsleden kan niet zondermeer worden aangemerkt als een onderzoek naar adequate opvang. Niet gebleken is dat de staatssecretaris naar aanleiding van de verklaringen die door eiser in dat verband zijn afgelegd, vervolg heeft gegeven aan dit onderzoek, door bijvoorbeeld contact op te nemen met familieleden of adressen te verifiëren. Niet is gesteld dat dat onderzoek tijdrovend was of niet plaats kon vinden vanwege de veiligheid van eiser en/of zijn familie. Van belang is dat de staatssecretaris in dit verband niet kan volstaan met het enkele standpunt dat eiser inmiddels meerderjarig is. Dat zou immers betekenen dat hij zonder gevolgen het onderzoek naar adequate opvang achterwege kon laten.
9.6.
De rechtbank overweegt dat volgens het Informatiebericht (IB) 2023/41 wordt aangenomen dat er adequate opvang is als uit de verklaringen van de amv’er blijkt dat de ouder(s) of andere volwassenen, die eerder zorg hebben gedragen voor het kind, bereid zijn zorg te gaan dragen voor het kind, dan wel op een traceerbaar adres in het land van herkomst of terugkeer aanwezig zijn. Uit de verklaringen van eiser tijdens het eerste gehoor dat hij met vrienden in een huisje woonde op hetzelfde terrein als waar zijn moeder en stiefmoeder woonden en dat hij gehoord heeft dat zijn broertje bij familie aan moederskant in Conakry verblijft, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van adequate opvang. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich - voordat het bestreden besluit is genomen - niet heeft vergewist of dat de verklaringen van eiser, zoals het verblijf van het broertje bij familie in Conakry, juist waren. Ander nader onderzoek of verificatie is eveneens uitgebleven. Dat verweerder bij de besluitvorming het informatiebericht IB 2023/41 heeft gevolgd, is gelet op het ontbreken van enige verificatie in dit geval onvoldoende.
9.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval het opvanghuis La Maison du Bonheur niet als adequate opvang worden aangemerkt, omdat tijdens de minderjarigheid van eiser alleen jonge kinderen (0-4 jaar) werden opgevangen. Het nieuwe beleid in paragraaf C7/12.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waaruit volgt dat in de regio Conakry in Guinee met La Maison du Bonheur adequate opvang beschikbaar is in de zin van paragraaf B8/6 van de Vc 2000, is op 7 juli 2020 in werking getreden (Stcrt. 2020, nr. 36453). Uit het thematisch ambtsbericht blijkt dat eind januari 2020 kinderen tot 15 jaar werden opgevangen in dit opvanghuis. [5] Het is dan ook de vraag of er opvang beschikbaar was voor eiser, die toen zeventien jaar was. In de toelichting bij de beleidswijziging is aangegeven dat de DT&V in elke individuele zaak waar feitelijke terugkeer aan de orde is, zal bekijken of er op dat moment ook daadwerkelijk plek is in het opvanghuis. Onduidelijk is of dat in dit geval ook is gebeurd. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank niet op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van adequate opvang in het land van herkomst.
10. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en zal de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris zal, gelet op hetgeen hiervoor onder 9.4 tot en met 9.7 is overwogen, moeten onderzoeken of er adequate opvang was voor eiser in het land van terugkeer en of er met terugwerkende kracht reden is om aan eiser een verblijfsrecht buiten schuld te verlenen en zo ja, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum dat eiser meerderjarig werd.
11.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat er door de staatssecretaris nader onderzoek naar adequate opvang voor eiser verricht zal moeten worden. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken. Gelet op de lange duur van de procedure en het feit dat al meerdere besluiten zijn genomen die zijn vernietigd dan wel ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding aan de hiervoor genoemde termijn van acht weken een dwangsom te verbinden.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 1 juni 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) van 11 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:287.
2.Hof van Justitie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9 (TQ).
4.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532 en ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2670.
5.Zie het thematisch ambtsbericht, p. 54.