ECLI:NL:RVS:2021:2774

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
202107618/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhaving van een last onder dwangsom opgelegd aan een zand- en grindbedrijf

Op 10 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoekster], een zand- en grindbedrijf gevestigd in Westerhaar-Vriezenveensewijk, tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Deze besluiten, genomen op 27 juli 2020 en 21 mei 2021, hielden in dat aan [verzoekster] een last onder dwangsom was opgelegd wegens een vermeende overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Het college stelde dat de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] mogelijk zouden leiden tot verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard, waarna [verzoekster] hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en schorste de besluiten van het college, zodat [verzoekster] niet verplicht was om haar activiteiten te staken of te beperken totdat er een definitieve uitspraak in het hoger beroep zou zijn gedaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek om voorlopige voorziening was ingediend om te voorkomen dat [verzoekster] grote gevolgen zou ondervinden voor haar bedrijfsvoering, zoals het niet kunnen voldoen aan contractuele verplichtingen.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat de getroffen voorlopige voorziening zal vervallen op 15 december 2021, en dat er op 21 december 2021 een zitting zal plaatsvinden om de zaak inhoudelijk te behandelen. De proceskosten zullen in de definitieve uitspraak worden behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. E.A. Minderhoud, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

Uitspraak

202107618/3/R2.
Datum uitspraak: 10 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 november 2021 in zaak nr. 21/997 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2020 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 21 mei 2021 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom gehandhaafd met verlenging van de aan die last verbonden begunstigingstermijn.
Bij uitspraak van 24 november 2021 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       [verzoekster] is gevestigd aan de [locatie] in Westerhaar-Vriezenveensewijk, waar zij een zand- en grindbedrijf exploiteert. Bij het besluit van 27 juli 2020 heeft het college haar een last onder dwangsom opgelegd. Volgens het college is sprake van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), doordat niet is uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] tot een verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats of de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen zullen leiden. Het college heeft [verzoekster] gelast deze overtreding ongedaan te maken door 1) de bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden, of 2) de bedrijfsactiviteiten zodanig te beperken zodat kwaliteitsverslechtering van habitats in het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten, of door 3) over een Wnb-vergunning te beschikken. Als de overtreding na de door het college gestelde termijn voortduurt of zich opnieuw voordoet, verbeurt [verzoekster] een dwangsom van € 10.000,00 ineens. Bij besluit van 15 februari 2021 heeft het college geweigerd de door [verzoekster] gevraagde Wnb-vergunning te verlenen.
[verzoekster] is het niet met het handhavingsbesluit eens. Volgens haar heeft het college geen rekening gehouden met het feit dat zij over bestaande stikstofrechten beschikt en om die reden niet natuurvergunningplichtig is.
3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard. Teneinde te voorkomen dat [verzoekster], indien zij niet direct nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, aan de last voldoet, de dwangsom van € 10.000,00 verbeurt, heeft de rechtbank het besluit van 21 mei 2021 geschorst tot drie weken na de verzending van de uitspraak. Deze met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb getroffen voorlopige voorziening vervalt op 15 december 2021.
4.       [verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat het voldoen aan het besluit grote gevolgen zal hebben voor haar bedrijfsvoering. Zij vreest dat zij in dat geval niet meer aan haar contractuele verplichtingen jegens haar personeel en haar klanten kan voldoen. Het verzoek van [verzoekster] heeft als strekking dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat zij, in afwachting van de uitspraak op het door haar ingestelde hoger beroep, vanaf 15 december 2021 geen gevolg hoeft te geven aan het besluit van het college. De voorzieningenrechter stelt vast dat als het verzoek niet wordt toegewezen, [verzoekster] gehouden is vanaf die datum haar bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden dan wel zodanig te beperken dat kwaliteitsverslechtering van habitats in het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten.
5.       Op het moment dat het verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling binnen kwam, was er geen tijd om partijen tijdig op een zitting te horen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om vooruitlopend op de behandeling van de zaak op een zitting een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op 21 december 2021 een zitting zal worden gehouden, waarbij de voorzieningenrechter zal beoordelen of met toepassing van artikel 8:87 van de Awb aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
Partijen zullen voor deze inhoudelijke behandeling ter zitting een aparte uitnodiging ontvangen.
6.       Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
7.       Over de proceskosten zal worden beslist in de uitspraak over de vraag of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 juli 2020, met kenmerk 2020/0208670, en van 21 mei 2021, met kenmerk 2021/0071896.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021