202101234/1/A3.
Datum uitspraak: 1 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Purmerend,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 januari 2021 in zaak nr. 20/482 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2019 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft ook een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 november 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J. Sattler, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door L.D. Dankbaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is in 2012 uit Suriname naar Nederland gekomen om bij haar dochter, geboren op [geboortedatum] 2001, te kunnen zijn. [appellant] heeft sindsdien op verscheidene adressen in Purmerend gewoond. In 2016 zijn [appellant] en haar dochter dakloos geworden en hebben zij een kamer gekregen in een opvanghuis in Purmerend. [appellant] staat sinds 3 augustus 2017, nadat zij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in Nederland, ingeschreven in de gemeente Purmerend. Zij is onder behandeling van een gynaecologisch oncoloog. Ook heeft [appellant] psychische klachten waarvoor zij onder behandeling is van een psychiater.
Besluitvorming
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening gemeente Purmerend 2018 (hierna: de Verordening). Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] weliswaar een urgent huisvestingsprobleem heeft, maar dat zij dat probleem redelijkerwijs op andere wijze kan oplossen dan met een urgentieverklaring. Het college begrijpt dat een woning in de vrije sector te duur is en dat [appellant] voldoende heeft gedaan om een woning in de regio Purmerend te vinden. Maar zij heeft nagelaten om op zoek te gaan naar woningen in andere regio’s waar de woningschaarste minder is dan in de regio Purmerend. [appellant] heeft geen binding met deze regio en, gelet op de uitspraken van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2112, en 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2458, mag van haar worden verwacht dat zij buiten de regio naar een woning zoekt. Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet blijkt dat zij haar medische behandeling niet kan voortzetten in een andere regio en dat zij niet met gegevens of bescheiden haar stelling heeft gestaafd dat reizen met het openbaar vervoer te belastend voor haar is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen uitzonderlijke omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het college was gehouden om toepassing aan de hardheidsclausule te geven.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college heeft gevolgd, dat van haar mag worden verwacht dat zij buiten de regio naar een andere woning zoekt. Dit volgt niet uit de door het college vermelde uitspraken van de Afdeling. Wanneer het standpunt van het college zou worden gevolgd, zou elke aanvraag om een urgentieverklaring op deze grond kunnen worden afgewezen. Sociale huurwoningen zijn in het hele land schaars en de kans op een succesvolle zoektocht buiten de regio is voor haar, gelet op haar korte inschrijftijd, erg klein. Zij bestrijdt verder dat zij geen binding met de regio Purmerend heeft. De behandelrelatie met medisch specialisten is een vertrouwensrelatie, die niet zomaar inwisselbaar is.
Beoordeling
5.1. Gelet op de systematiek van de Verordening wordt een aanvraag om een urgentieverklaring eerst getoetst aan de algemene weigeringsgronden van artikel 2.6.5. Alleen als deze weigeringsgronden niet van toepassing zijn komt het college toe aan de beoordeling of de aanvrager behoort tot een van de urgentiecategorieën vermeld in artikel 2.6.6, 2.6.7 of 2.6.8.
5.2. In artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de Verordening is voorgeschreven dat het college een urgentieverklaring weigert indien de aanvrager naar het oordeel van het college het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kan voorkomen of het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op andere wijze kan oplossen.
5.3. In de zaken die hebben geleid tot eerder vermelde uitspraken van de Afdeling was, anders dan in de voorliggende zaak, geen sprake van een situatie waarin aan de aanvrager de algemene weigeringsgrond is tegengeworpen, dat deze het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op andere wijze kan oplossen door buiten de regio naar een andere woning te zoeken. De situatie in die zaken is daarom, anders dan het college stelt, niet vergelijkbaar met de situatie van [appellant]. Toch slaagt het betoog van [appellant] niet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] haar huisvestingsprobleem redelijkerwijs kan oplossen door buiten de regio naar een andere woning te zoeken. Het college heeft terecht van belang geacht dat [appellant] geen binding met de regio Purmerend heeft. Dat [appellant] onder behandeling is van artsen en specialisten in de regio, heeft het college terecht onvoldoende geacht. Uit de brief van
30 september 2019 van haar gynaecologisch oncoloog blijkt dat [appellant] eens per jaar op controle komt. [appellant] heeft, ook in hoger beroep, geen medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zij haar behandelingen eventueel ook niet zou kunnen voortzetten bij andere artsen en specialisten buiten de regio Purmerend of niet vanuit een andere regio met het openbaar vervoer naar haar behandelend artsen en specialisten zou kunnen reizen. Verder heeft het college terecht van belang geacht dat de dochter van [appellant], die ten tijde van het besluit van 19 december 2019 meerderjarig was, vanuit een andere regio met het openbaar vervoer naar het ROC Amsterdam, waar zij een opleiding volgt, zou kunnen reizen of eventueel een vergelijkbare opleiding in een andere regio zou kunnen volgen.
5.4. Omdat de algemene weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de Verordening van toepassing is, is het college terecht niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag, of een urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, om sociale of medische redenen kon worden verleend. De hoger beroepsgronden die [appellant] in verband hiermee heeft aangevoerd, behoeven daarom geen bespreking.
Hardheidsclausule
6. [appellant] heeft ook aangevoerd dat zij met haar dochter in een kamer verblijft die op elk moment ontruimd kan worden, zij in deze situatie is beland door een ernstige medische aandoening, deze onzekere situatie bijdraagt aan haar psychiatrische problematiek en weerslag heeft op haar dochter die een opleiding wil afronden. Hoewel [appellant] heeft aangetoond dat de woonsituatie van haar en haar meerderjarige dochter heel moeilijk is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar situatie niet zo schrijnend is, dat toepassing door het college van de hardheidsclausule is gerechtvaardigd.
7. Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021
978
BIJLAGE
Huisvestingsverordening gemeente Purmerend 2018
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[…].
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentie categorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…].
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.