ECLI:NL:RVS:2019:2458

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
201809681/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 26 oktober 2018 haar beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. De aanvraag om een urgentieverklaring werd afgewezen op 20 december 2017, en het bezwaar daartegen werd op 15 maart 2018 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2019 behandeld.

[appellante] woont alleen in Amsterdam-West en heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege haar medische klachten, waaronder artrose en overgewicht, die het voor haar moeilijk maken om trappen te lopen. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016, omdat [appellante] volgens hen het huisvestingsprobleem zelf op een andere manier kan oplossen, gezien haar lange inschrijfduur bij Woningnet.

De Afdeling oordeelt dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om haar huisvestingsprobleem op te lossen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, omdat [appellante] in staat is om zelf naar een oplossing te zoeken, ondanks haar medische problemen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201809681/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2018 in zaak nr. 18/2685 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.A. Vetter, advocaat te Amsterdam, en J. Lakjaa, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] woont alleen in een woning op de tweede etage in Amsterdam-West. Zij heeft een aanvraag ingediend om een urgentieverklaring, omdat zij artrose aan haar rug en beide knieën en overgewicht heeft waardoor zij veel moeite heeft met trappenlopen. Zij wil een benedenwoning of een woning die met een lift bereikbaar is.
Het college heeft de aanvraag afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de verordening), omdat [appellante] volgens het college het huisvestingsprobleem zelf op een andere wijze dan met een urgentieverklaring kan oplossen aangezien zij een inschrijfduur heeft die loopt vanaf december 1980, zij daarmee een passende woning kan vinden, zij ook op woningen moet reageren die buiten haar voorkeursgebieden in Amsterdam gelegen zijn en zij meermaals heeft nagelaten om te reageren op een bezichtiging of een woningaanbod.
Juridisch kader
2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in dit geval op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aanleiding had moeten zien om af te wijken van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2018 (hierna: de beleidsregels). Daartoe voert zij aan dat het college voor de onderbouwing van de afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring niet mocht volstaan met de algemene weigeringsgrond uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening, maar ook had moeten nagaan of de hierna te noemen bijzondere omstandigheden van dit geval maken dat de afwijzing onevenredige gevolgen heeft voor haar die niet in verhouding staan tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Anders dan het college beweert en de beleidsregels impliceren, is namelijk gebleken dat ook een woningzoekende met haar inschrijfduur geen passende woning kan vinden. Zij reageert sinds 2009 wekelijks op woningen, maar heeft nooit de gelegenheid gehad om een benedenwoning of een woning die bereikbaar is met een lift te bezichtigen of te accepteren. Het valt te betwijfelen of uit de melding "Geen resultaat bezichtiging ontvangen" in het systeem van Woningnet afgeleid kan worden dat zij is uitgenodigd voor een bezichtiging. Ook blijkt uit de door Woningnet geregistreerde reacties van haar op woningen dat woningzoekenden met een kortere inschrijfduur eerder voor een woning in aanmerking komen dan zij. Verder is zij door de artrose aan haar rug en beide knieën, zoals bevestigd door haar huisarts in een brief van 21 februari 2017, nauwelijks in staat haar woning in of uit te gaan.
Tenslotte betoogt [appellante] onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:752, dat het college aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 2.6.11, eerste lid, van de verordening. Gezien haar fysieke klachten en het feit dat zij het huisvestingsprobleem zelf niet kan oplossen, is in haar geval namelijk sprake van een noodsituatie, aldus [appellante].
Oordeel Afdeling
Had het college moeten afwijken van de beleidsregels?
4.    Het is niet in geschil dat is voldaan aan de algemene weigeringsgrond uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening omdat [appellante] een inschrijfduur heeft bij Woningnet die loopt vanaf december 1980. [appellante] betoogt dat het vasthouden aan de uitwerking van de weigeringsgrond in de beleidsregels in haar geval niet redelijk is. De Afdeling constateert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij daarmee een beroep doet op artikel 4:84 van de Awb. De Afdeling volgt [appellante] echter niet in haar betoog en overweegt daartoe het volgende.
4.1.    De algemene weigeringsgronden uit artikel 2.6.5, eerste lid, van de verordening zijn nader uitgewerkt in de beleidsregels. Volgens het beleid had de aanvrager het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kunnen voorkomen indien hij niet alles wat redelijkerwijs tot zijn mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen. De aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen indien hij een huishouden van maximaal drie personen heeft alsmede een inschrijfduur bij Woningnet van 9,5 jaar of meer, waarmee ook zonder urgentie een passende woning verkrijgbaar is. Het betoog van [appellante] dat zij ondanks haar inschrijfduur niet zonder urgentieverklaring een passende woning kan vinden slaagt niet. Daargelaten of zij voor bezichtigingen voor passende woningen is uitgenodigd en woningen aangeboden heeft gekregen, is gebleken dat [appellante] niet alles wat redelijkerwijs tot haar mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem op te lossen. Zoals het college haar onweersproken heeft tegengeworpen in de besluiten van 20 december 2017 en 15 maart 2018 en zij ter zitting bij de rechtbank ook heeft verklaard, heeft zij naar woningen in het westen van Amsterdam gezocht. Van haar mag echter verwacht worden dat zij ook reageert op woningen die buiten haar voorkeursgebieden gelegen zijn. Ook wanneer een urgentieverklaring verleend zou zijn, zou ze daarmee op die woningen moeten reageren zolang ze binnen de gemeente Amsterdam gelegen zijn. Gelet op het bovenstaande bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het college had moeten afwijken van de beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb en heeft het college de algemene weigeringsgrond uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening ten grondslag mogen leggen aan de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring.
De hardheidsclausule
5.    Hoewel de situatie van [appellante] verre van ideaal is, heeft het college daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om aan haar onder toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de door [appellante] genoemde uitspraak van 7 maart 2018, is de sociale woningvoorraad in Amsterdam zeer beperkt, en nog beperkter als het gaat om een benedenwoning of een woning met lift. Het aantal woningenzoekenden is daarentegen groot, zodat  personen lang moeten wachten op een beschikbare woning. Een verzoek om voorrang op andere woningzoekenden wordt om die reden alleen onder zeer strikte voorwaarden toegewezen. Het verstrekken van urgentie is slechts bedoeld voor een noodsituatie op woongebied. Het gaat daarbij om gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op woningzoekenden met ernstige medische problemen. Bovendien moet het huishouden niet in staat zijn het dringende woningprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie.
5.1.    Daargelaten of [appellante] verkeert in ernstige medische problemen, is gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1. niet gebleken dat zij het huisvestingsprobleem zelf niet kan oplossen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht afzien van toepassing van de hardheidsclausule.
6.    De betogen falen.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019
176-898.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.5
1.     Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
c.    de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[…]
Artikel 2.6.11
1.    Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a.    weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b.    sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
[…]
Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2018
5. Beleidsregels urgenties
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[…]
c. het probleem redelijkerwijs kon voorkomen of op een andere manier oplossen (lid 1c), of;
[…]
Ad c Het huisvestingsprobleem was redelijkerwijs op te lossen of te voorkomen
Van een dergelijk probleem is in ieder geval sprake als de aanvrager:
• niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen;
• een huishouden van maximaal 3 personen heeft alsmede inschrijfduur bij Woningnet van 9,5 jaar of meer, waarmee ook zonder urgentie ook een passende woning verkrijgbaar is;