ECLI:NL:RVS:2021:2447

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
202000164/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig na diefstal en inbeslagname

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 december 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig door de Dienst Wegverkeer (RDW) per 15 oktober 2018. [appellant] had het voertuig in 2008 gekocht en op zijn naam laten stellen, maar in 2009 werd het voertuig gestolen en in 2012 in beslag genomen door Interpol in Georgië. Na de inbeslagname heeft [appellant] verzocht om informatie over de tenaamstelling en later om de aansprakelijkheid voor het voertuig te beëindigen. De RDW verklaarde de tenaamstelling vervallen, maar [appellant] betwistte dit en stelde dat hij geen economisch eigenaar meer was na de inbeslagname. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 september 2021. De Afdeling oordeelde dat de RDW in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de vervallenverklaring van de tenaamstelling met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] verantwoordelijk was voor het indienen van een verzoek tot vervallenverklaring van de tenaamstelling. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202000164/1/A2.
Datum uitspraak: 3 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 december 2019 in zaak nr. 19/589 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft de RDW naar aanleiding van het verzoek van [appellant] de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [...] (hierna: het voertuig) per 15 oktober 2018 vervallen verklaard.
Bij besluit van 7 januari 2019 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T. Akbas, advocaat te Den Haag, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 26 mei 2008 het voertuig door middel van financial lease van een financieringsmaatschappij in Nederland gekocht. Het voertuig is op 3 juni 2008 op zijn naam gesteld.
2.       In 2009 is hij met het voertuig naar Georgië gereisd. Op 22 juni 2009 heeft de financieringsmaatschappij bij de Nederlandse politie aangifte gedaan van diefstal en verduistering van het voertuig. Op 14 februari 2012 heeft een derde persoon, met de Georgische nationaliteit, het voertuig in Georgië voor registratie bij de autoriteiten gebracht. De Georgische autoriteiten hebben bij raadpleging van hun systemen geconstateerd dat het voertuig werd gezocht door de Nederlandse autoriteiten. Het voertuig is op 28 februari 2012 in beslag genomen door Interpol.
Verzoek van [appellant]
3.       [appellant] heeft de RDW bij brief van 3 mei 2018 verzocht om informatie over de periode waarop het voertuig op zijn naam stond gesteld.
Bij brief van 27 september 2018 heeft [appellant] verzocht om de aansprakelijkheid van hem voor het voertuig vanaf 28 februari 2012 te beëindigen. Hij heeft in zijn verzoek verwezen naar een e-mailbericht van 21 augustus 2018 van het incassobedrijf dat de vordering van de financieringsmaatschappij heeft overgenomen. In dat e-mailbericht is vermeld dat de financieringsmaatschappij heeft toegezegd de RTL-melding per direct te laten verwijderen, waarna [appellant] contact kan opnemen met de RDW om aan te geven dat hij de auto sinds 2012 niet meer in zijn bezit heeft.
Besluitvorming
4.       Aan het besluit van 7 januari 2019 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat de tenaamstelling op grond van artikel 40b, derde lid, aanhef en onder b, van het Kentekenreglement per 15 oktober 2018 vervallen is verklaard omdat het voertuig naar het oordeel van de RDW definitief buiten Nederland is gebracht. Gelet op artikel 40c, tweede lid, van het Kentekenreglement heeft de RDW de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht vervallen verklaard. Daarbij heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat ook geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement. Deze bepaling is volgens de RDW bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling, zoals bijvoorbeeld in het geval van identiteitsfraude. Verder is niet gebleken dat [appellant] aan de eigenaar van het voertuig heeft verzocht om de RTL-status (Registratie Tenaamstelling Leasemaatschappijen) te laten vervallen, hoewel dat volgens de RDW wel van hem verwacht kon worden. Ook heeft hij geen navraag gedaan over hoe een verval van de tenaamstelling zou kunnen plaatsvinden.
De RDW heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De Belastingdienst en het Openbaar Ministerie hebben een beleidsvrijheid met betrekking tot het toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig en bij die instanties kan [appellant] een verzoek indienen tot matiging of vernietiging van de gevolgen die eventueel ten onrechte door de tenaamstelling zouden zijn veroorzaakt. Financiële gevolgen zijn geen reden om de tenaamstelling met terugwerkende kracht te laten vervallen, aldus de RDW. Van schending van het evenredigheidsbeginsel of het proportionaliteitsbeginsel is volgens de RDW dan ook geen sprake.
Gronden van het hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling terugwerkende kracht toe te kennen.
Daartoe voert hij aan dat hij vanaf het moment van inbeslagname door Interpol geen economisch eigenaar van het voertuig meer was. Bovendien blijkt uit een overgelegde rapportage van Fidron b.v. dat de financieringsmaatschappij aan haar de opdracht heeft gegeven om het voertuig in Georgië te verkopen, hetgeen ook is gebeurd. Door die verkoop had de RDW in alle redelijkheid op grond van artikel 40b, derde lid, aanhef en onder b, van het Kentekenreglement de tenaamstelling van hem vervallen moeten verklaren.
Voorts voert hij aan dat hij niet hoeft aan te tonen wat er met het voertuig is gebeurd na inbeslagname dan wel verkoop. In de jurisprudentie wordt immers beoordeeld of het voertuig nog heeft deelgenomen aan het verkeer. Na de verkoop door Fidron heeft het voertuig niet meer met een Nederlands kenteken, maar met een Georgisch kenteken deelgenomen aan het verkeer. Daarmee is het voertuig voorgoed geëxporteerd naar het buitenland. De RDW heeft zich hiermee onvoldoende rekenschap gegeven van zijn belangen.
Ook voert hij aan dat hij alleen economisch eigenaar was en nooit het volledige eigendom van het voertuig had. De financieringsmaatschappij heeft het voertuig uiteindelijk dan ook verkocht. Voor [appellant] was het in ieder geval niet mogelijk om de tenaamstelling vervallen te laten verklaren, omdat eerst de RTL-melding door de financieringsmaatschappij moest worden verwijderd. Pas na verwijdering van deze melding, was het voor hem mogelijk om een verzoek tot vervallenverklaring van de tenaamstelling bij de RDW in te dienen.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1570), vloeit uit artikel 40c, tweede en derde lid, van het Kentekenreglement voort dat in beginsel geen terugwerkende kracht toekomt aan besluiten die zijn genomen met toepassing van het eerste lid van dat artikel, maar dat in uitzonderlijke gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht kunnen worden gecorrigeerd. De RDW volgt bij de invulling van de haar daarbij toekomende beoordelingsruimte de toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (Stb. 2013, 523; blz. 45). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval dat aan de orde was in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406, dat over identiteitsfraude ging.
De Afdeling heeft eerder (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:89) geoordeeld dat het beleid van de RDW om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement, niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen dit uitgangspunt. Gebruikers van dat register, onder wie ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast. Bij de toepassing van het beleid moet echter wel gestreefd worden naar een juist evenwicht tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de RDW heeft bij het goede functioneren van het kentekenregister.
5.2.    Uitgangspunt is dus dat de tenaamstelling in het kentekenregister niet eerder vervalt dan op de dag dat daartoe een verzoek bij de RDW is ingediend. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals in het geval waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling, kan de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen.
[appellant] heeft het voertuig zelf in 2008 in Nederland op zijn naam laten zetten. Die tenaamstelling heeft hij niet beëindigd toen hij het voertuig in 2009 naar Georgië uitvoerde, terwijl hij daartoe wel de plicht had op grond van artikel 33 van het Kentekenreglement (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2681). Het was zijn verantwoordelijkheid om een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling bij de RDW in te dienen. De RDW heeft in dit verband terecht gesteld dat niet is gebleken dat [appellant] de financieringsmaatschappij heeft verzocht om de RTL-status te wijzigen. Dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin de tenaamstelling met terugwerkende kracht zou moeten vervallen, heeft [appellant] daarmee naar het oordeel van de Afdeling niet aangetoond.
Die uitzonderlijke situatie is evenmin gelegen in de inbeslagname van het voertuig op 28 februari 2012. De inbeslagname leidt er niet toe dat [appellant] geen binding meer had met het voertuig, aangezien hij in het Nederlandse kentekenregister als tenaamgestelde stond vermeld. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was het de verantwoordelijkheid van [appellant] om een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling bij de RDW in te dienen.
De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat het voertuig in 2013 door de financieringsmaatschappij is verkocht. [appellant] heeft echter, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet met officiële documenten van de daartoe bevoegde Georgische instanties aangetoond dat en wanneer het voertuig een Georgisch kenteken heeft gekregen. Het door hem overgelegde rapport van Fidron is daartoe onvoldoende. Gelet hierop heeft de RDW een zwaarder gewicht mogen toekennen aan een juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling dan aan het belang van [appellant] bij correctie met terugwerkende kracht van de registratie.
5.3.    Voor de nadelige financiële consequenties waarmee [appellant] als gevolg van de tenaamstelling is geconfronteerd, geldt dat de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie beide beleidsruimte hebben met betrekking tot het naleven van verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1570). Ter zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van de RDW medegedeeld dat hij contact heeft gezocht met de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft toegezegd naar de belastingaangiften te zullen kijken. De RDW heeft in dit verband van de Belastingdienst vernomen dat ten minste een deel van de belastingaanslagen zal worden vernietigd.
5.4.    De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de RDW in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling, als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement, toe te kennen.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021
BIJLAGE - wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 51a
1. Een tenaamstelling in het kentekenregister vervalt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.
[…]
Kentekenreglement
Artikel 40b
[…]
3. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig waarvoor de tenaamstelling geldt:
[…]
b. voorgoed buiten Nederland is gebracht;
[…]
Artikel 40c
1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.