ECLI:NL:RVS:2021:2192

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
202102178/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 1 oktober 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 29 juli 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 26 maart 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I. Petkovski, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris stelde dat de vreemdelingen met onbekende bestemming waren vertrokken, maar de gemachtigde van de vreemdelingen gaf aan dat zij nog in Nederland verbleven en de procedure wilden voortzetten. De Afdeling oordeelde dat de vreemdelingen nog steeds belang hadden bij de beoordeling van hun hoger beroep. Het hoger beroep leidde echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021, waarbij mr. C.M. Wissels als voorzitter en mr. A. Kuijer en mr. B. Meijer als leden betrokken waren, in tegenwoordigheid van griffier mr. J.W. Prins.

Uitspraak

202102178/1/V2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind, en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 maart 2021 in zaken nrs. NL20.15081, NL20.15083 en NL20.15085 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 juli 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend waarop de vreemdelingen hebben gereageerd.
Overwegingen
1.       Volgens de staatssecretaris zijn de vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken. De gemachtigde van de vreemdelingen heeft echter laten weten dat hij contact met hen onderhoudt, dat zij nog in Nederland verblijven en de procedure willen doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdelingen nog steeds belang hebben bij de beoordeling van hun hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, onder 2).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021
894.