ECLI:NL:RBDHA:2021:3074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15081, NL20.15083 en NL20.15085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse gezinsleden op grond van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Iraans gezin, bestaande uit eiser, eiseres 1 en eiseres 2, die bescherming zochten in Nederland. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel sluit personen van de vluchtelingenstatus uit die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser betrokken was bij activiteiten van de Sepah en Basij, organisaties die in Iran verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen. De rechtbank stelde vast dat eiser op de hoogte was van de misdrijven die door deze organisaties werden gepleegd en dat hij persoonlijk had deelgenomen aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Verenigde Naties. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvragen van de eisers kennelijk ongegrond waren en dat er geen reëel risico op ernstige schade bestond bij terugkeer naar Iran. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de inreisverboden die aan de eisers waren opgelegd. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld bij de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.15081, NL20.15083 en NL20.15085

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1] , eiser, V-nummer: [V-nummer 1] , en

[Naam 2], eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 2] , mede namens hun minderjarige dochter
[Naam 3], en
[Naam 4], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 3]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

ProcesverloopBij drie afzonderlijke besluiten van 29 juli 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken met nummers NL20.15082, NL20.15084 en NL20.15086, plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] en bezitten de Iraanse nationaliteit.
2. Op 7 november 2017 hebben eisers asiel aangevraagd in Nederland. Daaraan hebben zij, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat zij in Iran te vrezen hebben voor de autoriteiten omdat eiser vanwege van zijn werk bij de
Sepah [1] op de hoogte is geraakt van frauduleuze en criminele activiteiten van hooggeplaatste officieren.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. [2] Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers een gevaar voor de openbare orde vormen. Volgens verweerder is eiser namelijk in verband te brengen met misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vlv. [3] Daarnaast lopen eisers bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [4] Ook heeft verweerder overwogen dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten en heeft verweerder tegen eisers inreisverboden uitgevaardigd voor de duur van tien jaren in het geval van eiser en twee jaren in het geval van eiseres 1 en eiseres 2.
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte artikel 1(F) van het Vlv op eiser van toepassing heeft geacht. Ook voeren zij aan dat zij bij terugkeer wel een reëel risico op ernstige schade lopen. Verder stellen eisers dat verweerder de asielaanvragen van eiseres 1 en eiseres 2 onvoldoende op eigen merites heeft beoordeeld. Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte inreisverboden tegen hen heeft uitgevaardigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 1(F) van het Vlv worden personen van de vluchtelingenstatus uitgesloten die een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, die een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
6. Volgens C2/7.10.2.4 van de Vc [5] onderzoekt verweerder in het kader van het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vlv of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven (
knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (
personal participation).
7. Van
knowing participationis volgens dit beleid in ieder geval sprake als de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan verweerder heeft aangetoond dat deze zich op systematische wijze en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven, die genoemd worden in artikel 1(F) van het Vlv, of wanneer de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het dergelijke misdrijven betrof.
8. Van
personal participationis volgens dit beleid onder meer sprake als het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het betreffende misdrijf. Daarvan kan worden gesproken wanneer de bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze had plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
9. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] dat artikel 1(F) van het Vlv restrictief moet worden uitgelegd. Het ligt op de weg van verweerder om aan te tonen dat ernstige redenen zoals bedoeld in dit artikellid aanwezig zijn. Vanwege de ernst van de betreffende misdrijven en het verstrekkende karakter van de vaststelling dat dit artikellid van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en motivering strenge eisen gesteld. [7]
Eisers verklaringen
10. Verweerder heeft de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vlv gebaseerd op de uitgebreide verklaringen van eiser, zoals die zijn afgelegd tijdens het gehoor aanmeldfase van 10 november 2017, het eerste gehoor van 4 juni 2018, het nader gehoor van 6 en 7 juli 2018 en het aanvullend gehoor 1(F) van 12 maart en 1 april 2019. Samengevat heeft eiser het volgende verklaard.
11. In 1992 is eiser in verplichte militaire dienst gegaan. Op enig moment is hij gewond geraakt en uit dienst getreden met het oog op medische behandeling. Vervolgens is hij in 1995 weer teruggekeerd naar de militaire dienst. Zes maanden daarna, in 1996, is eiser aangesteld op een kantoorfunctie binnen de
Sepah. Omdat hij goed functioneerde is eiser na verloop van tijd binnen de
Sepahovergeplaatst naar hogere functies. In dat licht heeft verweerder een tweetal perioden van werkzaamheden aan de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vlv ten grondslag gelegd.
12. In de periode 2003 tot 2015 is eiser werkzaam geweest voor de
Sepahin Teheran. Aanvankelijk was hij werkzaam bij de afdeling personeelszaken, maar vervolgens werd hij secretaris van de commandant inlichtingen en operaties. In die hoedanigheid was hij aanwezig bij overleggen tussen hoge leidinggevenden en was hij belast met het uitwerken van verslagen en brieven en met het doorgeven van documenten aan verschillende organisatieonderdelen. In de periode 2015 tot 2017 is eiser werkzaam geweest voor de
Sepahin zijn geboortestad Karaj als waarnemend leidinggevende van een twintigtal eenheden van de
Basij. In die hoedanigheid ontving hij bevelen van hogere leidinggevenden op basis waarvan hij op zijn beurt opdrachten gaf aan zijn twee militaire assistenten.
De Sepah en Basij in Iran
13. Verweerder heeft onder verwijzing naar een groot aantal bronnen het volgende uiteengezet over de
Sepahen de
Basijin Iran. De
Sepahis een organisatie die het systeem van de Islamitische Republiek Iran bewaakt en die is vertegenwoordigd op militair, politiek, economisch en sociaal vlak. De
Sepahsteunt het conservatieve gedachtegoed. Het corps [8] van de
Sepahin Teheran bewaakt de veiligheid en het culturele leven in de stad en stuurt eenheden van de
Basijaan. De
Basijis tijdens de oorlog tegen Irak ontstaan als vrijwilligersleger, maar valt sinds 2007 onder de
Sepah. De
Basijfungeert vandaag de dag als de moraliteitspolitie van Iran en heeft als voornaamste taken het bewaken van de Islamitische waarden en het bestrijden van westerse culturele invloeden. De eenheden van de
Basijzijn direct betrokken bij het arresteren en detineren van verdachten.
14. In de periode waarin eiser bij de
Sepahen de
Basijwerkzaam is geweest, worden deze organisaties in verband gebracht met moord, buitengerechtelijke executie, marteling, mishandeling en wederrechtelijke arrestatie en detentie van tegenstanders van het Iraanse regime. Dit is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat deze handelingen in algemene zin zijn aan te merken als misdaden tegen de menselijkheid en als ernstige misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a en b, van het Vlv. Verweerder heeft in dit verband in het bijzonder aandacht besteed aan het gewelddadig neerslaan van demonstraties rondom de verkiezingen in 2009, de erbarmelijke omstandigheden in de Iraanse gevangenissen en het gebrek aan een eerlijke procesgang voor verdachten.
Knowing participation
15. Eiser heeft verklaard dat hij met ingang van 2009 op de hoogte was van het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige misdrijven door de
Sepah. Het is dan ook niet in geschil dat er vanaf dat moment sprake is van
knowing participation.
16. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat er sprake is van
knowing participationmet ingang van 2003. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de onderbouwing van verweerder blijkt dat ook in de periode vanaf 2003 het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige misdrijven door de
Sepahwijdverbreid bekend was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt hoe het mogelijk zou zijn dat hij deze kennis in deze periode niet zou hebben gehad, ondanks dat hij toen al jaren bij de
Sepahwerkzaam was, aanwezig was bij overleggen op hoog niveau en allerhande interne stukken onder ogen kreeg. Overigens is het voor het aannemen van
knowing participation, zoals bedoeld in C2/7.10.2.4 van de Vc al voldoende dat eiser in deze periode werkzaam was bij een organisatie die zich schuldig maakte aan het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vlv, zodat eiser daarvan had behoren te weten.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat sprake is van
knowing participationzoals bedoeld in C2/7.10.2.4 van de Vc in de periode 2003 tot 2017.
Personal participation
18. Eiser voert verder aan dat verweerder er ten onrechte uitgaat van
personal participation. Eiser stelt dat hij nooit zelf misdrijven heeft gepleegd of daartoe opdracht heeft gegeven. Daarnaast stelt eiser dat hij aantoonbaar afstand heeft genomen van gewelddadigheden en dat hij beperkende maatregelen heeft genomen. Verder heeft verweerder de organisatiestructuur van de
Sepahverkeerd begrepen. Eiser voert aan dat hij tijdens de gehoren op dit punt regelmatig is onderbroken.
19. Uit de verslagen van de gehoren van eiser blijkt dat eiser uitgebreid heeft kunnen verklaren over al zijn werkzaamheden in de door verweerder tegengeworpen periodes. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat eiser hierin is beperkt doordat hij op enkele momenten is onderbroken teneinde een concreet antwoord op een gestelde vraag te krijgen. Eiser heeft in beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze gang van zaken is benadeeld. Gelet op eisers verklaringen, heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat er sprake is van
personal participationin de periode 2003 tot 2017. In de periode 2003 tot 2015 heeft eiser feitelijk bijgedragen aan het plegen van misdrijven door de
Sepah, door verslagen van hoge leidinggevenden uit te werken en door diverse stukken naar de juiste organisatieonderdelen te sturen. In de periode 2015 tot 2017 heeft eiser een wezenlijke feitelijke bijdrage geleverd aan het plegen van misdrijven door de
Basij, door de tijdelijke verantwoordelijkheid te dragen voor een twintigtal
Basij-eenheden en door bevelen van hogere leidinggevenden via zijn twee militaire assistenten door te geven aan deze eenheden, waaronder opdrachten tot het ingrijpen bij ongewenste culturele manifestaties en opdrachten tot arrestatie van burgers. [9] Aangenomen kan worden dat de organisatie niet op dezelfde wijze had kunnen functioneren als niemand de rol van eiser had vervuld. Dat eiser naar zijn zeggen geen militaire maar een civiele aanstelling had, en dat hij niet gedurende de gehele periode leidinggevende was, doet gelet op hiervoor genoemde jurisprudentie niet ter zake. Niet relevant is vanuit welke hoedanigheid de bijdrage is geleverd. Evenmin is relevant of er voor dezelfde taken anderen aanwezig waren. [10]
20. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij zoveel mogelijk heeft geprobeerd om het plegen van misdrijven te beperken. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat met ingang van 2003 sprake is van
knowingen
personal participation, terwijl eiser naar eigen zeggen pas met ingang van 2009 is begonnen met het nemen van beperkende maatregelen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk in staat is geweest om besluitvorming te vertragen en/of te traineren. Verweerder heeft namelijk terecht aan eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke wijze hij dit gedurende vele jaren in het werk zou hebben weten te stellen. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat deze gestelde gang van zaken niet rijmt met de verklaring van eiser dat hij steeds meer het vertrouwen van de organisatie genoot. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat het gelet op de organisatiestructuur en het loyaliteitsdenken binnen de organisatie niet mogelijk was om abrupt te stoppen. Eiser wijst op dit punt naar het door hemzelf opgestelde organogram met vertaling en op het rapport van MECS [11] dat hij eerder ook aan verweerder heeft overgelegd. Verweerder heeft op dit punt echter terecht tegengeworpen dat uit eisers verklaringen is gebleken dat hij met succes zijn positie binnen de organisatie kon beïnvloeden. Zo heeft eiser in 2015 zelf om overplaatsing van Teheran naar Karaj verzocht en heeft hij deze overplaatsing vervolgens gekregen. Verweerder heeft ook terecht aan eiser tegengeworpen dat dit verzoek om overplaatsing niet rijmt met de verklaring dat eiser zijn rol binnen de organisatie geleidelijk wilde verkleinen, nu eiser met deze overplaatsing in feite promoveerde van een secretarisfunctie naar een tijdelijke leidinggevende functie.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht artikel 1(F) van het Vlv op eiser van toepassing geacht gelet op zijn werkzaamheden voor de
Sepahen de
Basijin de periode 2003 tot 2017.
Artikel 3 van het EVRM
22. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran een reëel risico lopen op ernstige schade. Daarbij stellen zij in de eerste plaats dat verweerder heeft miskend dat eiser kan rekenen op problemen als wordt uitgegaan van de rol die hem in het kader van artikel 1(F) van het Vlv wordt toegedicht. Eisers wijzen daarbij op een rapport [12] , een blog [13] en twee ambtsberichten [14] waarin is geschreven over de positie van terugkerende asielzoekers. Ook wijzen eisers op een nieuwsartikel [15] ter onderbouwing van hun stelling dat de Iraanse autoriteiten alles in de gaten houden. De rechtbank stelt echter vast dat uit deze bronnen niet is op te maken dat alle terugkerende asielzoekers, of bepaalde groepen terugkerende asielzoekers, met een reëel risico op ernstige schade te maken krijgen. Uit deze bronnen is alleen op te maken dat terugkerende asielzoekers worden ondervraagd.
23. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser op dit punt niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft daarbij aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaring dat hij te vrezen heeft vanwege zijn kennis van malversaties van hooggeplaatste officieren niet rijmt met zijn verklaring dat hij gedurende jaren na dato voor de
Sepahis blijven werken. Verweerder heeft eveneens kunnen tegenwerpen dat eisers verklaring dat hij op enig moment is beschuldigd van het verkopen van informatie en van verkrachting niet rijmt met zijn verklaring dat hij kon aanblijven als leidinggevende. Verder heeft verweerder niet aannemelijk hoeven vinden dat eiser in deze periode zijn paspoort zou terugkrijgen van zijn meerderen, temeer nu eiser zelf heeft verklaard dat zijn eerdere aanvraag om bij de
Sepahweg te gaan door hen is afgewezen. [16] Gelet hierop is het niet op voorhand aannemelijk dat een eventuele ondervraging van eiser bij terugkeer in Iran voor hem zal leiden tot problemen.
De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder een individueel ambtsbericht had moeten opstellen over de vraag of generaal [Naam 5] de opvolger was van generaal [Naam 6] , omdat dit niet kan afdoen aan de hiervoor besproken geloofwaardigheidsbeoordeling.
Eiseres 1 en eiseres 2
24. Volgens eisers heeft verweerder miskend dat eiseres 1 en eiseres 2 als familieleden van eiser ook een reëel risico op ernstige schade lopen. Gelet op wat hiervoor is overwogen faalt deze beroepsgrond.
Inreisverboden
25. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte inreisverboden tegen hen uitgevaardigd. Daarbij wijzen zij erop dat zij ten onrechte niet over het uitvaardigen van de inreisverboden zijn gehoord. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De Terugkeerrichtlijn [17] vereist in artikel 11 slechts dat het inreisverbod wordt bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden van het individuele geval. Eisers zijn, na het voornemen en in beroep, in de gelegenheid geweest om deze omstandigheden naar voren te brengen, maar zij hebben dit nagelaten.
26. Daarnaast wijzen eisers erop dat in het geval van eiser moet zijn voldaan aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip zoals dat is geconcretiseerd in de jurisprudentie. [18] De rechtbank stelt vast dat verweerder de criteria uit deze jurisprudentie in zijn beoordeling heeft betrokken en dat eisers de juistheid van verweerders overwegingen in dit verband niet gemotiveerd hebben betwist.
Conclusie
27. De beroepen zijn ongegrond.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter en voorzitter, en mr. K.M. de Jager en mr. E.F. Bethlehem, rechters, in aanwezigheid vanmr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Ook wel: de Iraanse Revolutionaire Garde.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008.
8.Mohammed Rasul Allah Corps (MRAC).
9.Rapport aanvullend gehoor 1(F), pagina 22 en 23.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3314.
11.Middle East Consultancy Services, ‘Country Expert Report – Iran: Analysis of Iranian Sepah/Basij Departments’, 1 april 2020.
12.UK Home Office, ‘Illegal Exit Guidance’, januari 2016.
13.United Kingdom Immigration Law Blog, ‘Safe to Return: Asylum and Unlawful Exit from Iran’, 17 juli 2016.
14.Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Iran, maart 2019; Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Iran, mei 2017.
15.NOS, ‘Iraanse spyware draaide in datacenter in de buurt van Haarlem’, 18 februari 2021.
16.Rapport nader gehoor, pagina’s 28 en 30.
17.Richtlijn 2008/115/EG.
18.Hof van Justitie van de Europese Unie, 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296 (