ECLI:NL:RVS:2021:2052

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
202104758/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning asiel

Op 14 september 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 18 juni 2021 door de staatssecretaris niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank Den Haag had op 15 juli 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging tegen deze uitspraak in hoger beroep, omdat hij van mening was dat de termijn te kort was en niet voldoende gemotiveerd was door de rechtbank.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De Afdeling nam in overweging dat de zaak betrekking had op de situatie van statushouders in Griekenland en de risico's die zij lopen bij terugkeer. De Afdeling verwees naar eerdere uitspraken die relevant waren voor het nieuwe besluit dat de staatssecretaris moest nemen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de staatssecretaris had opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. In plaats daarvan werd de staatssecretaris opgedragen om uiterlijk op 6 december 2021 een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraken.

De Raad van State besloot dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 september 2021, en de voorzitter, mr. E. Steendijk, was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, wat werd gedaan door de griffier, mr. T.W.A. Weber.

Uitspraak

202104758/1/V3.
Datum uitspraak: 14 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2021 in zaak nr. NL21.9652 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De staatssecretaris betoogt hierover terecht dat deze beslistermijn in dit geval te kort is en dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij een dergelijke korte termijn heeft gesteld. De Afdeling neemt hierbij ook in aanmerking dat de zaak gaat over de situatie voor statushouders in Griekenland en de vraag of zij bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hierover heeft de Afdeling op 28 juli 2021, dus kort na de uitspraak van de rechtbank, twee uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627), die ook van belang zijn voor het nieuwe besluit dat de staatssecretaris in deze zaak moet nemen.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. De Afdeling zal in plaats daarvan bepalen dat de staatssecretaris uiterlijk op 6 december 2021 een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en de hiervoor genoemde uitspraken van 28 juli 2021. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2021 in zaak nr. NL21.9652, voor zover de rechtbank daarin de staatssecretaris heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen;
III.      draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om uiterlijk op 6 december 2021 een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2021
846