In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiseres, een moeder van Jemenitische nationaliteit, samen met haar zoon, een Iraakse nationaliteit, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 18 juni 2021 door verweerder niet-ontvankelijk was verklaard, omdat eiseres al internationale bescherming genoot in Griekenland. Eiseres heeft echter aangevoerd dat de situatie in Griekenland onacceptabel is en dat zij en haar zoon bij terugkeer in een toestand van materiële deprivatie zouden komen te verkeren, wat in strijd zou zijn met hun mensenrechten.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, waaronder de verwijzing naar het Aida-rapport en de situatie van statushouders in Griekenland. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de kwetsbaarheid van eiseres en haar kind, en dat de motivering van het besluit onvoldoende zorgvuldig was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van verweerder niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.