202006427/1/V2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2020 in zaak nr. 20/3299 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Dominicaanse nationaliteit en stelt op grond van het Unierecht recht te hebben op verblijf bij haar echtgenoot (referent), die de Nederlandse nationaliteit heeft. In geschil is of de vreemdeling heeft aangetoond dat zij meer dan drie maanden met referent in Spanje heeft gewoond.
2. De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit door haar overgelegde inschrijvingen in de Spaanse basisregistratie personen blijkt dat zij op drie andere adressen ingeschreven heeft gestaan dan referent en dat niet is gebleken dat die adressen geen daadwerkelijke adressen zijn. Zij betoogt dat zij nooit in de Spaanse basisregistratie was ingeschreven op Eduard Toldra 16 PBJ en 28-Madrid-148-Torrejon De Ardoz p en dat dit ten onrechte is afgeleid uit de overgelegde inschrijvingen. Volgens haar zijn dit geen daadwerkelijke adressen omdat de nodige kenmerken zoals bijvoorbeeld huisnummers en verdiepingen ontbreken. De vreemdeling klaagt in de vierde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoorplicht niet is geschonden. Zij betoogt dat het niet op voorhand vast stond dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou kunnen leiden omdat zij met de vele ingebrachte documenten een begin van bewijs heeft geleverd dat zij met referent meer dan drie maanden in Spanje heeft gewoond.
2.1. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien haar over het bezwaar te horen. De rechtbank heeft geen recht gedaan aan de door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden hierover. Daarin heeft zij aangevoerd dat zij in bezwaar al heeft bestreden dat zij ooit was ingeschreven op de 'adressen' Eduard Toldra 16 PBJ en 28-Madrid-148-Torrejon De Ardoz p. Gelet op wat de vreemdeling in de bezwaarfase over haar verblijf met referent in Spanje heeft aangevoerd, alle ingebrachte documenten waaronder salarisbetalingen en rekeningafschriften in samenhang bezien en de onduidelijkheid op welke Spaanse adressen zij al dan niet ingeschreven is geweest, kan niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit van 25 maart 2020. De rechtbank is dan ook tot een onjuiste slotsom gekomen over de hoorplicht in bezwaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878). 2.2. De derde en vierde grief slagen.
3. De vreemdeling klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overgelegde getuigenverklaring haar niet kan baten omdat die niet objectief verifieerbaar is en overigens pas in beroep is ingebracht. Zij betoogt dat deze verklaring van een voormalige huisgenoot dient om de feitelijke woonsituatie van haar en referent aan te tonen.
3.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de getuigenverklaring de vreemdeling niet kon baten. Aan een getuigenverklaring kan immers niet iedere betekenis worden ontzegd als zij strookt met bewijsstukken met grotere bewijskracht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:517). Ook kon deze verklaring wel in beroep worden betrokken omdat het een nader bewijs is van een eerder ingenomen stelling. 3.2. De tweede grief slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 25 maart 2020 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd over het verblijf in Spanje nu te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en daarvoor de vreemdeling moeten horen. Daarbij zal hij dat wat de vreemdeling verder in hoger beroep aan de orde heeft gesteld moeten betrekken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2020 in zaak nr. 20/3299;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 25 maart 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
VI. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 443,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2021
307-979